Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Keba KeContact P20 Installatiehandleiding
Verberg thumbnails Zie ook voor KeContact P20:

Advertenties

KeContact P20
Installatiehandboek
(voor de installateur)

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Samenvatting van Inhoud voor Keba KeContact P20

  • Pagina 1 KeContact P20 Installatiehandboek (voor de installateur)
  • Pagina 2 Opmerkingen over dit handboek In dit handboek vindt u op verschillende plaatsen aanwijzingen en waarschuwingen voor mogelijke gevaren. De gebruikte pictogrammen hebben de volgende betekenis: WAARSCHUWING! Betekent dat dood of ernstig letsel kunnen intreden als de beschreven voorzorgsmaatrege­ len niet worden getroffen. VOORZICHTIG! Betekent dat materiële schade of licht letsel kunnen intreden als de beschreven voorzorgs­ maatregelen niet worden getroffen. LET OP Betekent dat materiële schade kan intreden als de beschreven voorzorgsmaatregelen niet worden getroffen. Met deze waarschuwing wordt gewezen op mogelijke gevolgen bij het aanraken van elek­ trostatisch gevoelige componenten. Opmerking Tips voor het gebruik en nuttige informatie worden met “i” gekenmerkt. U krijgt geen informatie die voor een gevaarlijke of schadelijke functie waarschuwt. Nadere belangrijke informatie. Deze pijl markeert werkstappen die u dient uit te voeren. Document: V 2.00 Document no.: # 90724 Pages: 48 (C) KEBA AG 2012­2015 Wijzigingen in verband met technische ontwikkeling voorbehouden. Gegevens onder voorbehoud. Wij handhaven onze rechten. De volledige intellectuele eigendom, waaronder ook handelsmerken en auteursrechten, is eigendom van de betreffende bezitter. Ieder gebruik van dit intellectuele eigendom waarvoor geen toestemming is gegeven is niet toegestaan. KEBA AG, postbus 111, Gewerbepark Urfahr, A­4041 Linz, www.kecontact.com...
  • Pagina 3 Het apparaat is voorzien van de CE­markering. De betreffende verklaringen van overeenstemming worden bij KEBA AG bewaard. Het apparaat voldoet aan de RoHS­richtlijn (RL 2011/65/EG). Het betreffende conformiteitsbewijs wordt bij KEBA AG bewaard. Opmerking over de verwijdering Het pictogram met de doorgestreepte vuilnisbak betekent dat elektrische en elektronische ap­ paratuur inclusief accessoires gescheiden van het algemene, huishoudelijk afval moet worden verwijderd. Aanwijzingen bevinden zich op het product, in de gebruiksaanwijzing of op de ver­ pakking. De materialen zijn op basis van hun kenmerking recyclebaar. Met het hergebruik, de recycling of andere vormen van gebruik van afgedankte apparatuur levert u een belangrijke bijdrage aan de bescherming van ons milieu. Verwijderen van batterijen Batterijen en accumulatoren zijn bijzonder afval en moeten op correcte wijze worden verwijderd. Hoewel batterijen een lage spanning hebben kunnen ze bij kortsluiting toch voldoende stroom afgeven om brandbaar materiaal te laten ontvlammen. Daarom mogen deze niet samen met geleidende materialen (zoals ijzerspanen, met olie verontreinigde draadwol etc.) worden verwij­ derd. Het Installatiehandboek KeContact P20 kunt u downloaden op internet op www.kecontact­ .com. De nieuwste KeContact P20­firmware kunt u downloaden van internet op www.kecontact.com (rubriek Download). In nieuwe firmware kunnen bijvoorbeeld gewijzigde normen verwerkt of de compatibiliteit met nieuwe elektrische auto's verbeterd zijn. 3/48...
  • Pagina 4: Inhoudsopgave

    Inhoud Inhoud Belangrijke informatie...................... 6 Veiligheidsinstructies .....................  6 Beoogd gebruik...................... 8 Over dit handboek...................... 8 Productaanduiding ...................... 9 Variantenoverzicht ........................  10 Optionele uitrusting ......................  10 Installatierichtlijnen.......................  12 Algemene criteria voor de keuze van de opstelplaats .......... 12 Criteria voor de elektrische aansluiting ................  13 3.2.1 Algemeen......................  13 3.2.2 Afwijkende eisen om te voldoen aan “Z.E.­Ready®” (Renault) .... 14 Benodigde plaats ...................... 15 Installatie.......................... 16 Voorwaarden voor de installatie...................
  • Pagina 5 Inhoud Configuratie van communicatie met elektrische wagen PLC­>ethernet (optioneel) .. 41 Zekering vervangen .....................  41 Afmetingen........................ 42 Technische gegevens .................... 43 Normen en richtlijnen .................... 45 Index ............................ 46 5/48...
  • Pagina 6: Belangrijke Informatie

    Belangrijke informatie Belangrijke informatie Veiligheidsinstructies WAARSCHUWING! Het niet in acht nemen van de veiligheidsinstructies kan tot levensgevaar, letsel en bescha­ diging van het apparaat leiden! KEBA AG aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor daaruit resulterende aanspraken! ● Elektrisch gevaar! Het stroomlaadstation mag uitsluitend door een hiervoor opgeleide, gekwalificeerde en bevoegde elektrotechnisch installateur  gemonteerd, voor het eerst in bedrijf genomen en onderhouden worden. Deze is volledig verantwoordelijk voor de naleving van de be­ staande normen en installatievoorschriften. U dient er bovendien rekening mee te houden dat er een extra overspanningsbeveili­ ging voor voertuigen of op grond van nationale voorschriften vereist kan zijn. Ook dient u er rekening mee te houden dat in bepaalde landen of door autofabrikanten een andere uitschakelkarakteristiek voor de aardlekschakelaar vereist kan zijn (type B). ● Sluit in het rechter aansluitbereik (ethernet, klemmen voor stuurleidingen) uitsluitend spanningen en stroomcircuits aan, die veilig gescheiden zijn van gevaarlijke spannin­ gen (bijvoorbeeld voldoende isolatie). Voed de klemmen (X2) uitsluitend met spanningsbronnen met geaarde extra lage span­ ning (PELV)! ● Controleer vóór de inbedrijfstelling eerst of alle schroef­ en klemverbindingen stevig vastzitten! ● De aansluitpaneelafdekking mag nooit onbeheerd geopend blijven. Monteer de aansluit­ paneelafdekking als u het stroomlaadstation verlaadt. ● U mag het stroomlaadstation niet eigenmachtig ombouwen of veranderen! ● Reparatiewerkzaamheden aan het stroomlaadstation zijn niet toegestaan ​ ​ e n mogen uit­ sluitend worden uitgevoerd door de fabrikant (vervanging van het stroomlaadstation)! ● Verwijder geen merktekens zoals veiligheidspictogrammen, waarschuwingen, type­...
  • Pagina 7 Belangrijke informatie LET OP Gevaar voor beschadiging! ● Let erop dat het stroomlaadstation niet door een onjuiste hantering beschadigd (veran­ kering, behuizingsafdekking, contactdoos, inwendige componenten etc.). ● De aansluitpaneelafdekking niet openen als het regent! ● Gevaar voor breken van de kunststofbehuizing! ­ Voor de bevestiging mogen geen schroeven met een verzonken kop worden gebruikt! ­ De meegeleverde sluitringen moeten worden gebruikt. ­ De bevestigingsschroeven niet met geweld vastdraaien. ­ Het montagevlak moet compleet vlak zijn (max. 1 mm verschilt tussen opleg­ of beves­ tigingspunten). Er moet worden voorkomen dat de behuizing doorbuigt. Opmerkingen voor installateurs die het apparaat mogen openen: Gevaar voor beschadiging! Elektronische componenten kunnen door aanraking worden vernietigd! ● Voor het werken met modules moeten deze eerst elektrisch ontladen worden door een metalen, geaard voorwerp aan te raken! VOORZICHTIG! 5 veiligheidsregels: – Alle polen aan alle kanten uitschakelen! – Tegen herinschakelen beveiligen! – Op spanningsloosheid controleren! – Aarden en kortsluiten! – Naastgelegen spanningsvoerende componenten afdekken en gevarenzones afzetten! 7/48...
  • Pagina 8: Beoogd Gebruik

    Belangrijke informatie Beoogd gebruik Het apparaat is een “stroomlaadstation” voor gebruik binnen en buiten waarop elektrisch aangedreven voer­ tuigen kunnen worden opgeladen (bijvoorbeeld elektrische auto's). Het stroomlaadstation is bedoeld voor montage op een wand of een standzuil. Bij de montage en aansluiting van het stroomlaadstation moeten de geldende nationale voorschriften in acht worden genomen. Het beoogde gebruik van het apparaat omvat in ieder geval de inachtneming van de omgevingsvoorwaarden waarvoor dit apparaat is ontwikkeld. Bij de ontwikkeling, productie en het testen van het apparaat is rekening gehouden met de toepasselijke vei­ ligheidsnormen. Als de voor het beoogde gebruik beschreven algemene en veiligheidstechnische instructies worden nageleefd gaan in het normale geval geen gevaren uit van dit product voor materiële schade, noch voor de gezondheid van personen. De in dit handboek beschreven instructies moeten in ieder geval nauwgezet worden gevolgd. Anders kunnen gevarenbronnen worden gecreëerd of veiligheidssystemen buiten werking worden gezet. Onafhankelijk van de in dit handboek gegeven veiligheidsinstructies moeten ook de voorschriften voor veiligheid en de preven­ tie van ongevallen in acht worden genomen, die gelden voor de betreffende toepassing. Er mogen uitsluitend elektrische voertuigen of de laders ervan worden aangesloten. Het is niet toegestaan om andere apparatuur (bijvoorbeeld elektrisch gereedschap) aan te sluiten! Op grond van technische of wettelijke beperkingen zijn niet alle varianten / opties in alle landen beschikbaar. Over dit handboek Dit handboek is van toepassing op apparaten van het type: ● KeContact P20 Gebruik van dit handboek Dit installatiehandboek is uitsluitend geschreven voor gekwalificeerd personeel De afbeeldingen en toelichtingen in dit handboek hebben betrekking op een typische uitvoering van het ap­ paraat. De uitvoering van uw apparaat kan hiervan afwijken. De aanwijzingen en instructies voor de bediening van het apparaat vindt u in het “Gebruikershandboek KeContact P20”.  Personen die op grond van hun vakopleiding, kennis en ervaring, en de kennis van de toepasselijke nor­ men, de aan hen opgedragen werkzaamheden kunnen beoordelen en mogelijke gevaren kunnen herken­ nen. 8/48...
  • Pagina 9: Productaanduiding

    Belangrijke informatie Productaanduiding Voorbeeld KC­P20­ES240030­000­xxxx Productaanduiding Typeplaatje Zie boven op apparaat Productgroep KeContact ­ Product type Charge Point Type / versie Type Uitvoeringsvariant Basisvariant E…Europa Kabel / bus S…Socket  C…Cable 1…Type 1 2…Type 2 S…Shutter 1…13A 2…16A 3…20A 4…32A 00…geen kabel 01…4m recht 04…6m recht 99…4m spiraalvormig Elektronica 0...e­serie 1...b­serie 2...c­serie 3...c­serie + PLC Elektra 0…contactor / 1…contactor 1­fasig Opties Toets links 0…Niet uitgerust Toets rechts Verificatie 0…Niet uitgerust...
  • Pagina 10: Variantenoverzicht

    Variantenoverzicht Variantenoverzicht Basismodel met contactdoos (type 2)... [A]...Status­led [B]...Normbus (varianten mogelijk) [C]...Behuizingsafdekking Basismodel met laadkabel (type 1, type 2)... [A]...Status­led [B]...Parkeerhouder voor laadstekker [C]...Behuizingsafdekking [D]...Houder voor laadkabel Laadstekker/laadkabel opbergen... Als er geen laadcyclus wordt uitgevoerd kan de laad­ stekker veilig worden opgeborgen door deze in de hou­ der [B] te steken. De laadkabel kan opgerold in de houder [D] worden gelegd. Optionele uitrusting RFID­sensor De RFID­sensor [R] wordt gebruikt voor de contactloze autorisatie van een gebruiker met MIFARE­kaarten of tags conform ISO14443. 10/48...
  • Pagina 11 Variantenoverzicht Sleutelschakelaar De sleutelschakelaar [S] wordt gebruikt voor de autori­ satie van een gebruiker. Verdere optionele uitrusting ● Netwerkaansluiting ● Schakelcontact (voor het besturen van extra externe installaties) ● Vrijgave­ingang voor bijvoorbeeld toonfrequentontvangers, tijdklokken,... (daarmee kan een tijdgestuurde oplading van het voertuig worden gerealiseerd.) ● PLC (Power Line Communication) conform GreenPhy­norm ● Montagezuil 11/48...
  • Pagina 12: Installatierichtlijnen

    Installatierichtlijnen Installatierichtlijnen Algemene criteria voor de keuze van de opstelplaats Het stroomlaadstation is gemaakt voor zowel binnen als buiten. Daarom is het nodig om ervoor te zorgen dat de opstelvoorwaarden en de bescherming van het apparaat op de opstelplaats gerealiseerd zijn.  ● Houd rekening met de ter plaatse geldende voorschriften voor elektrische installaties, brandpreventie en ongevallenpreventie en zorg voor de benodigde vluchtroutes op de opstelplaats. ● Het stroomlaadstation mag niet in zones met explosiegevaar (ATEX­zones) worden geïnstalleerd. ● Monteer het stroomlaadstation zo, dat deze niet direct in loopwegen van personen ligt en niemand over de aangesloten laadkabel kan struikelen resp. dat laadkabel en voorbijgangerswegen elkaar niet krui­ zen. ● Het stroomlaadstation niet op plaatsen monteren waar het blootgesteld is aan ammoniak of ammoniak­ gassen (bijvoorbeeld in of bij stallen). ● Het montagevlak moet voldoende stevig zijn voor de optredende mechanische belastingen. ● Het stroomlaadstation niet op plaatsen monteren waarop vallende voorwerpen (bijvoorbeeld opgehan­ gen ladders of autobanden) het apparaat kunnen beschadigen. ● Volgens productnorm moet het stroomlaadstation op een hoogte tussen 0,4 m en 1,5 m staan. Aanbevolen wordt om het stroomlaadstation (hoogte bus resp. houder) op een hoogte van 1,2 m te monteren. Er moet rekening mee worden gehouden dat nationale voorschriften de hoogte kunnen be­ grenzen. ● Het apparaat mag niet blootstaan aan directe waterstralen (bijvoorbeeld door in de buurt gelegen hand­ matige autowasinstallaties, hogedrukreiniger, tuinslang). ● Het apparaat moet op een plaats worden gemonteerd, waar het zo veel mogelijk beschermd is tegen di­ recte regen, om bijvoorbeeld bevriezing, beschadiging door hagel of dergelijke te voorkomen. ● Het apparaat moet op een plaats worden gemonteerd, waar het zo veel mogelijk, beschermd is tegen di­ recte zonestralen, om te voorkomen dat de laadstroom gereduceerd wordt of het opladen wordt onder­ broken door te hoge temperaturen aan componenten van het laadstation. ● Bij een opstelling waarbij het apparaat niet is beschermd tegen weersinvloeden (bijvoorbeeld op een parkeerterrein buiten) wordt de laadstroominstelling bij een ontoelaatbare temperatuuroverschrijding tot 16A gereduceerd. Het opladen kan in dergelijke gevallen ook worden uitgeschakeld.
  • Pagina 13: Criteria Voor De Elektrische Aansluiting

    Installatierichtlijnen Criteria voor de elektrische aansluiting 3.2.1 Algemeen Het stroomlaadstation is in de leveringstoestand ingesteld op 10 ampère. Stel de maximale stroom met de DIP­switches zo in dat deze past bij de geïnstalleerde installatieautomaat (zie hoofdstuk “4.6 DIP­switchin­ stellingen”). De voedingskabel moet vast worden bedraad in de bestaande gebouwinstallatie en voldoen aan de natio­ naal geldende wettelijke bepalingen. Keuze aardlekschakelaar: ● Ieder laadstation moet via een eigen aardlekschakelaar worden aangesloten. Er mogen geen andere stroomcircuits worden aangesloten op deze aardlekschakelaar. ● Aardlekshakelaar minimaal type A.  Als de voertuigen die moeten worden opgeladen niet bekend zijn (bijvoorbeeld semiopenbaar station), moeten er maatregelen worden genomen die bescherming bieden bij het optreden van gelijklekstromen (>6mA). Dit kan bijvoorbeeld met een speciaal voor elektrische voertuigen gemaakt type aardlekschake­ laar of met een aardlekschakelaar van het type B worden gerealiseerd. Bovendien moeten de aanwijzin­ gen van de voertuigfabrikant in acht worden genomen. ● De nominale stroom I  moet passend bij de installatieautomaat en de voorzekering worden gekozen. Bemeting installatieautomaat: Houd bij de bemeting van de installatieautomaat ook rekening met de hogere omgevingstemperaturen in de schakelkast! Hierdoor kan onder bepaalde omstandigheden een verlaging van de laadstroominstelling voor de verhoging van de installatiebeschikbaarheid nodig zijn. ● Nominale stroom afhankelijk van de gegevens op het typeplaatje en in overeenstemming met het ge­ wenste laadvermogen (DIP­switchinstellingen laadstroominstelling) en de voedingskabel bepalen. Bemeting voedingskabel: Houd bij de bemeting van de voedingskabel ook rekening met mogelijke minderingsfactoren en hogere om­ gevingstemperaturen in het binnenste aansluitbereik van het stroomlaadstation (zie temperatuurrating voe­ dingsklemmen)! Hierdoor kan in bepaalde omstandigheden ook een grotere kabeldoorsnee en een aanpas­ sing van de temperatuurbestendigheid van de voedingskabel nodig zijn. Stroomonderbreker: Het stroomlaadstation heeft geen eigen stroomschakelaar. De aardlekschakelaar en de installatieautomaat van de voedingskabel dienen als stroomonderbreker. 13/48...
  • Pagina 14: Afwijkende Eisen Om Te Voldoen Aan "Z.e.­ready®" (Renault)

    Installatierichtlijnen 3.2.2 Afwijkende eisen om te voldoen aan “Z.E.­Ready®” (Renault) ● In het geval dat een intern schakelelement (relais) niet meer kan openen, moet een extra uitschakelmo­ gelijkheid worden gerealiseerd. Dit kan worden gerealiseerd met het schakelcontact uitgang X2 (voor details zie het hoofdstuk “4.5.4 Schakelcontact uitgang [X2] (behalve e­series)”). ● Er mogen geen 13A­laadkabels worden gebruikt. ● Bij 3­fasige aansluiting van de KeContact P20 moet minimaal een aardlekschakelaar van het type A met DC­lekstroomherkenning (>6mA) of een aardlekschakelaar van het type B worden gebruikt. ● Renault adviseert een installatieautomaat te kiezen aan de hand van de volgende tabel: Laadstroominstelling  Installatieautomaat Karakteristiek (DIP­switchinstelling) 1­fasen 3­fasen niet toegestaan! niet toegestaan! De nominale stroom van de gekozen installatieautomaat mag in geen geval hoger zijn dan de gege­ vens op het typeplaatje. Als laadstroominstelling en nominale stroom van de installatieautomaat niet gelijk zijn, moet in het bijzonder worden gelet op de temperatuur in de schakelkast (thermische dera­ ting van de installatieautomaat). Eisen aan het voedingsnet ● In TT­ en TN­netten moet de aardingsweerstand van de installatie lager zijn dan 150 ohm. ● In IT­ of TT­netten met een aardingsweerstand hoger dan 150 ohm moet een scheidingstransformator vóór de EVSE (Electric Vehicle Supply Equipment) installatie worden ingebouwd. De scheidingstransfor­ mator moet dan in een TN­aardingssysteem waarvoor de bovengenoemde criteria gelden worden geïn­ tegreerd. ● Voedingen met IT­aardingssystemen zijn verboden. ● In TT­ en TN­netten mag de spanning aan de N­draad tegen PE niet hoger zijn dan 10 V. ● Een te hoog aandeel harmonischen kan de beëindiging van de laadcyclus veroorzaken. De openbare netvoeding moet voldoen aan de normen IEC 61000­2­1, IEC 61000­2­2, EN 50160 art. 4.2.4 en art. 4­...
  • Pagina 15: Benodigde Plaats

    Installatierichtlijnen Benodigde plaats Benodigde plaats... Bij apparaatvarianten met optionele kabelhouder moet naar onderen toe voldoende extra vrije ruimte (y) voor de gebruikte laadkabel worden ingepland. Als meerdere stroomlaadstations naast elkaar worden gemonteerd, moet tussen de stroomlaadstations een afstand van minimaal 200mm worden aangehouden. Afmetingen in millimeter 15/48...
  • Pagina 16: Installatie

    Installatie Installatie Leveringsomvang e­series andere Stroomlaadstation 1 ST 1 ST Kabelhouder (bij variant met laadkabel) 1 ST 1 ST Installatiehandboek (voor de installateur) 1 ST 1 ST Gebruikershandboek (voor de eindklant) 1 ST 1 ST Boorsjabloon 1 ST 1 ST Sleutel voor cilinderslot (optioneel) ­ 3 ST RFID­ kaart (optioneel) ­ 1 ST [1] Kabelwartel M32x1,5 zwart (klembereik 10–21mm) 1 ST 1 ST [2] Contramoer M32x1,5 zwart 1 ST 1 ST [3] Kabelwartel M16x1,5 zwart (klembereik 4­10mm) ­ 1 ST [4] Contramoer M16x1,5 zwart ­ 1 ST [5] Kabelinvoer met dubbel membraan M32 zwart (klembereik 14–21mm) 1 ST 1 ST [6] Kabelinvoer met dubbel membraan M20 zwart (klembereik 7­12mm) ­...
  • Pagina 17: Voorwaarden Voor De Installatie

    Installatie Voorwaarden voor de installatie ● Voor begin van de installatie moeten eerst de installatierichtlijnen worden gelezen. ● Contactpersoon ter plaatse (voor de toegang tot de stroomonderbreker in de verdeelkast). ● De elektrische aansluiting (voedingskabel) moet zijn voorbereid. ● Acclimatisering: Bij een temperatuurverschil van meer dan 15°C tussen transport en installatieplaats moet het stroom­ laadstation minimaal twee uur ongeopend worden geacclimatiseerd. Als het stroomlaadstation meteen wordt geopend, kan dat leiden watervorming in het binnenste, wat bij het inschakelen van het apparaat schade kan veroorzaken. Onder bepaalde omstandigheden kan de beschadiging pas op een later tijdstip na de installatie optreden. Het is ideaal als het stroomlaadstation een paar uur voor de installatie op de installatieplaats kan wor­ den opgeslagen. Als dat niet mogelijk is, mag het stroomlaadstation bij lage temperaturen (< 5°C) niet tijdens de nacht buiten of in een voertuig moeten worden opgeslagen. Gereedschappenlijst voor KC­P20 Voor de installatie zijn de volgende gereedschappen nodig: ● sleufkopschroevendraaier voor voedingsklemmen (steelbreedte 5,5 mm) ● sleufkopschroevendraaier voor klemmen X/X2 (steelbreedte 3,0 mm) ● kruiskopschroevendraaier PH2 ● montagegereedschap voor kabelwartels M16 (SW 20mm) en M32 (SW 36mm) ● aansluitgereedschap LSA+ (optioneel) 17/48...
  • Pagina 18: Behuizing Voorbereiden

    Installatie Behuizing voorbereiden 4.2.1 Behuizingsafdekking verwijderen Dekselschroeven... Schroef aan de onderkant van de behuizingsafdek­ king de twee dekselschroeven [S] los. Behuizingsafdekking verwijderen... (1) Trek de behuizingsafdekking onderaan een stuk eruit. (2) Schuif de behuizingsafdekking een stuk om­ hoog om deze los te maken. 18/48...
  • Pagina 19: Aansluitpaneelafdekking Verwijderen

    Installatie 4.2.2 Aansluitpaneelafdekking verwijderen Aansluitpaneelafdekking verwijderen... Draai de vier schroeven waarmee de aansluitpa­ neelafdekking is gemonteerd los en haal de aan­ sluitpaneelafdekking eraf. De droogzak uit het aansluitveld verwijderen en correct afvoeren. Opmerking over de latere montage Aansluitpaneelafdekking monteren... Plaats de aansluitpaneelafdekking weer terug. Monteer de aansluitpaneelafdekking weer met de vier schroeven. Behuizingsmarkering... Draai de 4 schroeven vast totdat de behuizingsmar­ kering op de aansluitveldafdekking de behuizing vlak afsluit. De aansluitveldafdekking moet de behuizing correct afdichten. Bij zelftappende schroeven moet meer kracht wor­ den aangewend (min. 2,5 Nm tot max. 5 Nm). 19/48...
  • Pagina 20: Kabelinvoer Voorbereiden

    Installatie Kabelinvoer voorbereiden Voor de kabelinvoer zijn twee mogelijkheden beschikbaar:  ● kabelinvoer van boven (kabellegging op de wand) ● kabelinvoer van achteren (kabellegging in de wand) Voorbereidingen Verwijder de aansluitpaneelafdekking (zie hoofdstuk “4.2.2 Aansluitpaneelafdekking verwijderen”). Breng de vereiste kabelwartels of blinde schroefverbindingen (als een open kabelinvoeropening niet meer wordt gebruikt) aan op het stroomlaadstation. Kabelinvoeropeningen doorbreken... Leg de behuizing op een stabiele ondergrond en sla voorzichtig met een hamer en sleufkopschroe­ vendraaier de benodigde kabelinvoeropeningen er­ uit. Vervolgens plaatst u de juiste doorvoeren (kabel­ wartel of kabelinvoer met dubbel membraan). 4.3.1 Kabelinvoer van boven – kabellegging op de wand  ... Kabelwartel M32 (voedingskabel)  ... Kabelwartel M16 (voor stuurleiding/ethernet)  ... Kabelwartel M16 (voor stuurleiding/ethernet)  ... 20/48...
  • Pagina 21: Kabelinvoer Van Achteren - Kabellegging In De Wand

    Installatie 4.3.2 Kabelinvoer van achteren – kabellegging in de wand  ... Doorvoer / kabelinvoer met dubbel membraan  ... Doorvoer / kabelinvoer met dubbel membraan M32 (voedingskabel) M20 (voor stuurleiding / ethernet)  ... Doorvoer / kabelinvoer met dubbel membraan  ... M20 (voor stuurleiding / ethernet) Er moet op worden gelet, dat de aansluitkabels in het midden door de kabelinvoer met dubbel membraan worden ingevoerd en daardoor de dichtheid is gegarandeerd. Kabeluitlaat – inbouwdoos... Bij de kabelinvoer kan voor een veilige scheiding een dubbele inbouwdoos met tussenschot worden aange­ bracht. [A]... Voedingskabel [B]… Stuurleiding [C]… Ethernet 21/48...
  • Pagina 22: Stroomlaadstation Monteren

    Installatie Stroomlaadstation monteren Bevestigingsmateriaal: Het meegeleverde bevestigingsmateriaal (behalve e­serie) is geschikt voor beton, baksteen en hout (zonder pluggen). Bij een afwijkende ondergrond moet een daarvoor geschikte bevestigingsmethode worden geko­ zen. Afhankelijk van het apparaatmodel resp. bij speciale materialen moeten de bevestigingsmateriaal ter plaatse beschikbaar worden gesteld. Een correcte montage is dwingend noodzakelijk en valt buiten de verantwoordelijkheid van KEBA AG. Lees ook de volgende handleiding van de fabrikant: Handleiding voor het plaatsen van pluggen en schroeven. Bron: Firma Fischer Boringen markeren... Markeer de 4 boringen [1] tot [4] met behulp van de meegeleverde boorsjabloon en een waterpas. Boor de vier bevestigingsgaten. Uitleg bij de boorsjabloon: ● De boorsjabloon geeft de buitencontour van het stroomlaadstation weer. ● De vier hoofdmontagegaten zijn uitgelijnd in het midden van de sleufgaten op het apparaat. ● De drie gaten rechtsboven geven het bereik voor de kabelinvoer van achteren weer en helpen bij het uitlijnen van de montagepositie van het apparaat op de kabels. ● De beide inkervingen aan de bovenkant worden gebruikt bij het uitlijnen van het apparaten op de aansluitkabels. ● In het onderste deel kunnen passend bij het appa­ raat de gaten voor de optionele kabelhouder wor­ den geboord. Dit deel kan worden verwijderd als de kabelhouder niet of op een andere plaats moet worden gemonteerd. 22/48...
  • Pagina 23 Installatie Waterafvoer... De waterafvoer van de bovenkant naar de achterzijde van het stroomlaadstation moet gegarandeerd zijn. Daarbij moet op het volgende worden gelet: ● Het stroomlaadstation mag uitsluitend verticaal worden gemonteerd. ● Het st+ moet in een hoek van 90 graden worden gemonteerd (een neiging is niet toegestaan!). Stroomlaadstation monteren... Draai de stokschroeven zover in de plug totdat de schroefdraad nog ca. 2 cm (“x”) eruit steekt. Gebruik de vulringen [A] om oneffenheden te veref­ fen en een waterafvoer achter het apparaat te ga­ randeren. Positioneer en monteer het stroomlaadstation met de meegeleverde sluitringen moeren. [A]…Vulring [B]…Behuizing stroomlaadstation [C]…Sluitring [D]…Moer 23/48...
  • Pagina 24 Installatie Montage op holle wanden... Bij de montage op holle wanden moeten minimaal twee bevestigingsschroeven op een draagelement van de wand worden bevestigd (zie afbeelding). Voor de overige bevestigingsschroeven moeten speci­ ale pluggen voor holle wanden worden gebruikt. Bij de montage op holle wanden moet er bijzonder goed op worden gelet dat de constructie voldoende draagvermogen heeft. 24/48...
  • Pagina 25: Elektrische Aansluiting

    Installatie Elektrische aansluiting 4.5.1 Aansluitoverzicht bij geopende aansluitpaneelafdekking  ... Netaansluiting buitendraad 1  ... Servicetoets  ... Netaansluiting buitendraad 2  ... Status­led (intern)  ... Netaansluiting buitendraad 3  ... Vrijgave­ingang  ... Netaansluiting N­draad  ... Schakelcontact­uitgang  ... Netaansluiting PE­draad  ... Ethernet2­aansluiting (debug)  ... Zekeringhouder  ... Ethernet1­aansluiting (LSA+ klemmen) DSW1  ... DIP­switch­configuratie  ... Massa voor ethernet1­aansluitklemmen DSW2  ... DIP­switch­adressering  ... 25/48...
  • Pagina 26: Voedingskabel Aansluiten

    Installatie 4.5.2 Voedingskabel aansluiten Voedingskabel leggen (op de wand)... Leg de voedingskabel van BOVEN zoals weerge­ geven in de afbeelding. [M]… Kabelmantel Voedingskabel leggen (in de wand)... De voedingskabel moet op de afgebeelde wijze door de doorvoer / kabelinvoer met dubbel mem­ braan [DMS] worden geleid. Let erop dat de kabelinvoer met dubbel membraan schoon tegen de kabelmantel ligt. Houd rekening met het volgende: ● Gebruik een geschikte kabelmanteldiameter voor de voedingskabel of vergroting van de kabelmanteldi­ ameter door geschikte afdichtadapters (voor details over het klembereik zie de lijst “Leveringsomvang”). ● De voedingskabel voldoende in de kabelwartel (voedingskabel van boven) of met kabelinvoer met dub­ bel membraan (voedingskabel van achteren) voeren. De kabelmantel moet zichtbaar zijn in het aansluit­ bereik. ● De installatiebuis of de lege buis met de voedingskabel mag niet in de kabelwartel (voedingskabel van boven) meegeschroefd of door de kabelinvoer met dubbel membraan (voedingskabel van achteren) worden gevoerd. ● De voedingskabel moet recht en met inachtneming van de juiste buigradiussen (ongeveer kabeldiame­ ter keer 10) door de kabelwartel (voedingskabel van boven) of de kabelinvoer met dubbel membraan (voedingskabel van achteren) worden gevoerd. ● De kabelwartel of de kabelinvoer met dubbel membraan moet correct ingebouwd en voldoende stevig vastgeschroefd worden. 26/48...
  • Pagina 27 Installatie Voedingskabel aansluiten... Kort de aansluitdraden in op de passende lengte; deze moet zo kort mogelijk worden gehouden. De PE­draad moet langer zijn dan de overige dra­ den! Strip de aansluitdraden ca. 12 mm. Bij fijne aansluitdraden worden draadeindhulzen aanbevolen. Sluit de voedingskabels [L1], [L2], [L3], [N] en [PE] aan. Let erop welke buitendraad u op de klem [L1] klemt, als er meerdere laadstations in een netwerk zijn geïnstalleerd (DIP­switchinstellingen voor be­ lastingmanagement). 1­fasige aansluiting... Het is ook mogelijk het laadstation slechts 1­fasig aan te sluiten, daarvoor moeten de klemmen [L1], [N] en [PE] worden gebruikt. Voedingsklemmen... De voedingsklemmen zijn geveerde klemmen uitge­ voerd. Schuif de sleufkopschroevendraaier (5,5mm) in de voedingsklemmen, zoals weergegeven op de af­ beelding. Klemgegevens: ­ star (min.­max): 0,2 – 16 mm² ­ flexibel (min.­max): 0,2 – 16 mm² ­ AWG (min.­max): 24 – 6 ­ flexibel (min.­max) met draadeindhuls: zonder / met kunststofhuls 0,25 – 10 / 0,25 – 10 mm² ­ striplengte: 12 mm ­ sleufkopschroevendraaier: 5,5 mm LET OP Gevaar voor breken bij de klem! ● Beweeg de schroevendraaier niet omhoog, omlaag of naar de zijkant! 27/48...
  • Pagina 28 Installatie Voedingsklem openen... Druk de sleufkopschroevendraaier met gematigde kracht recht in de klem totdat het contact helemaal opent. Tijdens het indrukken in de klem verandert de hoek van de schroevendraaier. Draad aansluiten... Schuif de gestipte aansluitdraad in de voedings­ klem. Voedingsklem sluiten... Trek de schroevendraaier helemaal uit de klem om het contact te sluiten. Controleer of de aansluitdraad goed vastzit. Sluit de andere aansluitdraden op dezelfde wijze aan. 28/48...
  • Pagina 29: Vrijgave­ingang [X1] (Behalve E­series)

    Installatie 4.5.3 Vrijgave­ingang [X1] (behalve e­series) De vrijgave­ingang is bedoeld voor gebruik met een potentiaalvrij contact. Met de vrijgave­ingang is het mo­ gelijk de werking van het stroomlaadstation met externe componenten te regelen (bijvoorbeeld externe sleu­ telschakelaar, toonfrequent­ontvanger van het energiebedrijf, huisbesturing, tijdklok, cijferslot, fotovoltaïsche installatie etc.). Schakelschema: Elektrische vereisten: Buiten het apparaat is voor deze stuurleiding een veilige scheiding van gevaarlijke spanningen worden gega­ randeerd. Logische functie: Vrijgavecontact Toestand stroomlaadstation open GEBLOKKEERD gesloten BEDRIJFSKLAAR Aansluiting: Klem de draden op de vrijgave­ingang (details over de klem vindt u in het hoofdstuk “4.5.5 Schakelcon­ tact uitgang [X1/X2] (behalve e­series)”). DIP­switchinstellingen... Het gebruik van de vrijgave­ingang moet met een DIP­ switchinstelling worden geactiveerd. Vrijgave­ingang gebruiken: ● “Ja”: DSW1.1 = ON ● “Nee”: DSW1.1 = OFF (default) 29/48...
  • Pagina 30: Schakelcontact Uitgang [X2] (Behalve E­series)

    Installatie 4.5.4 Schakelcontact uitgang [X2] (behalve e­series) Het schakelcontact uitgang (meldcontact) is een potentiaalvrij relaiscontact en geeft een fout aan bij de inter­ ne veiligheidsschakelaar. Als een uitgang wordt gebruikt, moeten de bijbehorende DIP­switchinstellingen worden gekozen. Schakelschema: Elektrische vereisten: ● extra lage veiligheidsspanning Vcc < 50VAC ● F ≤ 0.5A stroombegrenzend systeem Aansluiting: Klem de draden op het schakelcontact uitgang (details over de klem vindt u in het hoofdstuk “4.5.5 Scha­ kelcontact uitgang [X1/X2] (behalve e­series)”). DIP­switchinstellingen... Het gebruik van de schakelcontact­uitgang moet met een DIP­switchinstelling worden geactiveerd. Schakelcontact uitgang gebruiken: ● “Ja”: DSW1.2 = ON ● “Nee”: DSW1.2 = OFF (default) 30/48...
  • Pagina 31: Schakelcontact Uitgang [X1/X2] (Behalve E­series)

    Installatie Voorbeeld (aanvulling bij schakelschema): Het schakelcontact uitgang kan worden gebruikt, om met een hogere uitschakeloplossing de KeContact P20 stroomloos te maken. ­Q1  ... Hoofdaardlekschakelaar ­Q2  ... Installatieautomaat + aardlekschakelaar ­Q3  ... Contactor/relais ­F1  ... Stroombegrenzend systeem ­U1  ... Onderspanningsbeveiliging ­X2  ... Schakelcontact uitgang 4.5.5 Schakelcontact uitgang [X1/X2] (behalve e­series) Klemmen… De klemmen voor de vrijgave­ingang [X1] en het scha­ kelcontact uitgang [X2] zijn als geveerde klemmen uit­ gevoerd. Klemgegevens: ­ doorsnede (min.­max): 0,08 – 4 mm² ­ AWG (min.­max): 28 – 12 ­ striplengte: 8 mm ­ sleufkopschroevendraaier: 3,0 mm 31/48...
  • Pagina 32: Ethernet1­Aansluiting [Eth] (Optioneel)

    Installatie 4.5.6 Ethernet1­aansluiting [ETH] (optioneel) WAARSCHUWING! Risico's door vereffeningsstromen op afschermingen! In grote installatie kan een via de afscherming stromende vereffeningsstroom kan leiden tot schade aan de interfaces en risico's bij werkzaamheden aan de datakabels. ● Maatregelen (bijvoorbeeld aansluiting op een gemeenschappelijke elektriciteitsverdeler, opbouw van een TN­S­netwerk, ...) moeten met de verantwoordelijke voor de gebouw­ techniek worden afgestemd. De ethernet1­aansluiting is uitgevoerd als klemmenblok in LSA+®­techniek. Via de ethernet1­aansluiting kan bij een communicatie met vaste bedrading worden gerealiseerd (bijvoorbeeld voor Smart­home Integration of vlootoplossingen). Kleurcodering Afhankelijk van de in het gebouw gebruikte bedradingsstandaard worden de contacten conform TIA­568A/B voor 100BaseT op de volgende wijze bedraad: ­568A ­568B ­568A ­568B paar paar kleur kleur 1 (Tx+)  witte/groene streep  witte/oranje streep 2 (Tx−)  groene/witte streep of  oranje/witte streep of groen oranje 3 (Rx+)  witte/oranje streep  witte/groene streep 4 (Rx−)  oranje/witte streep of  groene/witte streep of oranje groen Klemgegevens: Categorie...
  • Pagina 33 Installatie Aansluitgereedschap LSA+®... Origineel aansluitgereedschap van KRONE voor het aansluiten van de draden en het tegelijkertijd afsnijden van de restlengte zonder solderen, schroeven of strip­ pen. Aansluitkabel voorbereiden... Strip de aansluitkabel ca. 6 cm. Sla ca. 1 cm van het schermvlechtwerk helemaal naar achteren en wikkel het in met geleidend tex­ tielplakband. Kabel aansluiten... Bevestig de aansluitkabel op het punt met het om­ wikkelde schermvlechtwerk in de kabelklem [K]. De kabelklem moet op het massapunt [GND] van de printplaat worden geschroefd. Klem de met het aansluitgereedschap de draden in het klemmenblok [ETH]. 33/48...
  • Pagina 34: Dip­switchinstellingen

    Installatie DIP­switchinstellingen Wijzigingen in de DIP­switchinstellingen worden pas na een herstart van het stroomlaadstation actief! Druk daarvoor 1 seconde op de [servicetoets] of schakel de voedingsspanning uit/aan. DIP­switches… De DIP­switches worden gebruikt voor de adressering en de configuratie van het stroomlaadstation en bevin­ den zich onder de aansluitpaneelafdekking. [DSW1]…Configuratie (DIP­switch boven) [DSW2]…Adressering (DIP­switch onder) Weergavevoorbeeld DIP­switches... Voor meer duidelijkheid over de stand van de DIP­swit­ ches worden in de afbeelding de toestanden ON en OFF weergegeven. BESTURINGSFUNCTIES STROOMLAADSTATION Functie DIP­switch Afbeelding Externe vrijgave­ingang [X1] wordt gebruikt D1.1 ON= yes (voor details zie hoofdstuk “4.5.3 Vrijgave­in­ gang [X1] (behalve e­series)”. Schakelcontact uitgang [X2] wordt gebruikt D1.2 ON= yes (voor details zie hoofdstuk “4.5.4 Schakel­ contact uitgang [X2] (behalve e­series)”. SmartHome­interface via UDP activeren D1.3 ON= yes (voor details zie “UDP Programmers Guide”) 34/48...
  • Pagina 35 Installatie Met de volgende DIP­switches kan alleen een maximale waarde ingesteld worden die lager dan of gelijk is aan de bedrijfsstroom die is aangegeven op het typeplaatje. STROOMSTERKTE INSTELLEN (DSW1) (*1) Stroom DIP­switch Afbeelding D1.6 D1.7 D1.8 (*1) Ingestelde maximale laadstroomwaarde voor het voertuig (Control Pilot Duty Cycle). IP­ADRES VIA DHCP VERKRIJGEN (GEEN ADRESSERING) DSW2.1 tot DSW2.4=OFF / DSW2.5=OFF / DSW2.6=OFF In de STANDAARD­modus wordt de oplading zelfstandig door het stroomlaadstation uitgevoerd zonder hoger besturingssysteem. Indien nodig probeert het stroomlaadstation een IP­adres via een DHCP­server te verkrijgen. Dit komt ook overeen met de basisinstelling voor laadstations zonder netwerkverbinding. 35/48...
  • Pagina 36 Installatie VAST INGESTELD IP­ADRES GEBRUIKEN DSW2.1 tot DSW2.4 / DSW2.5=OFF / DSW2.6=ON Omdat er zich meerdere stroomlaadstations in een netwerk bevinden is een adressering van de stroomlaadstations vereist. De adressering gebeurt met de DIP­switches DSW2.1 tot DSW2.4. De instelbare ethernetadressen beginnen bij 10 + DIP­switchinstelling. Met de 4­bit­adressering kunnen de adressen 11 tot 26 worden gebruikt Voorbeeld voor adres “17”: [192.168.25.xx]. DSW2.1 = adres bit 2  (waarde=1) DSW2.1 = ON (waarde=1) DSW2.2 = adres bit 2  (waarde=2) DSW2.2 = ON (waarde=2) DSW2.3 = adres bit 2  (waarde=4) DSW2.3 = ON (waarde=4) DSW2.4 = adres bit 2  (waarde=8) DSW2.4 = OFF (waarde=0) Adres = 10 + 1 + 2 + 4 + 0 = 17 AANSLUITING OP HOGERE COMMUNICATIEMODULE DSW2.1 tot DSW2.4=OFF / DSW2.5=ON / DSW2.6=OFF Communication Hub Modus activeren. D2.5 ON= yes Vereist voor de verbinding met bijvoorbeeld de KeContact C10 Communication Hub voor OCPP­verbinding (zie voor details “Installa­ tiehandboek KeContact C10 Communicati­ on”. PLC MODEM (DSW2.7) PLC­modem deactiveren D2.7 ON= yes INBEDRIJFSSTELLINGSMODUS (DSW2.8) Inbedrijfstellingsmodus activeren D2.8 ON= yes (Zie voor details hoofdstuk “4.7.1 Inbedrijf­...
  • Pagina 37: Inbedrijfstelling

    Installatie Inbedrijfstelling Verloop van de algemene inbedrijfstelling 1) Verwijder materiaalresten van de montage en de aansluiting uit het aansluitbereik. 2) Controleer vóór de inbedrijfstelling eerst of alle schroef­ en klemverbindingen stevig vastzitten! 3) Controleer of alle niet gebruikte kabelwartels correct zijn afgesloten met blinde stoppen of blinde schroef­ verbindingen. 4) Zorg ervoor dat de spanning van de voedingskabel wordt ingeschakeld. Na 15­20 seconden moet de sta­ tus­led langzaam groen knipperen. Iedere keer als het apparaat wordt ingeschakeld, wordt een zelftest uitgevoerd. 5) Voer de voorgeschreven eerste tests door conform de ter plaatse geldende richtlijnen en wetgeving (zie hoofdstuk “4.7.1 Inbedrijfstellingsmodus / zelftest”). 6) Sluit de aansluitpaneelafdekking van het stroomlaadstation. 7) Monteer die behuizingsafdekking (zie hoofdstuk “4.7.3 Behuizingsafdekking monteren”). 4.7.1 Inbedrijfstellingsmodus / zelftest Het stroomlaadstation kan voor de ondersteuning van de eerste installatietest in een inbedrijfstellingsmodus worden gezet. Hierbij wordt een zelftest van het apparaat uitgevoerd (vergrendeling, contractoraansturing, stroommeting etc.) en het resultaat weergegeven.  Na een succesvolle test zonder aangesloten voertuig wordt de contactor beperkt geschakeld, om de eerste tests mogelijk te maken. In de inbedrijfstellingsmodus is een normale laadcyclus niet mogelijk. De vergren­ deling van de stekkerbus wordt aangestuurd om een aansluiten te verhinderen. Het inschakelen van het stroomlaadstation in de inbedrijfstellingsmodus via de voedingsspanning leidt om veiligheidsredenen tot een fout (wit­rood­rood­rood), om een onbedoelde activering te voorkomen. Inbedrijfstellingsmodus activeren Zet de DIP­switch DSW2.8 op ON (zie “4.6 DIP­switchinstellingen”). Reset het stroomlaadstation. Druk daarvoor de [servicetoets] 1 seconde in. Nu is de inbedrijfstellingsmodus geactiveerd en wordt aangegeven door de oranje knipperende status­ led. Nu is het voor ongeveer 5 minuten mogelijk met de meter via standaardtestpennen (bijvoorbeeld Asta­ co®­testpennen van BEHA) contact te maken en de vereiste controles uit te voeren (zie hoofdstuk “4.7.2 Veiligheidscontroles”). Na afloop van 5 minuten wordt de contactor gedeactiveerd en het stroomlaadstation buiten bedrijf ge­ steld.
  • Pagina 38: Veiligheidscontroles

    Installatie 4.7.2 Veiligheidscontroles Voor de eerste inbedrijfstelling dient u eerst te controleren of de beveiligingsmaatregel(en) van de installatie conform de nationaal geldende voorschriften werken (zie bijv.: ÖVE/ÖNORM E8001­6­61, DIN VDE 0100­ ­600:2008­06 “Controles,...”)! Elektrische installaties of apparaten moeten voor de eerste inbedrijfstelling worden gecontroleerd door de in­ stallateur van de installatie resp. het apparaat. Dit geldt ook voor de uitbreiding of wijziging van bestaande installaties of elektrische apparaten. Er wordt echter uitdrukkelijk op gewezen, dat alle bepalingen voor de veiligheidsmaatregelen moeten wor­ den gevolgd. Hierbij moet onder andere op de onderstaande punten worden gelet: De controles (of de verbindingen van de aarddraad doorlopen; isolatieweerstand, RCD (aardlekschake­ laar) uitschakelstroom, uitschakeltijd; ...) moeten voor het uitgebreide resp. gewijzigde deel worden uitge­ voerd. De gebruikte meetapparatuur moet voldoen aan de nationale voorschriften! (bijvoorbeeld: DIN EN 60557 (VDE 0413) “Elektrische veiligheid in laagspanningsnetten tot AC 1000V en DC 1500V“). De meetresultaten moeten worden gedocumenteerd. Van de controle moet een controlerapport worden opgesteld en bewaard. 38/48...
  • Pagina 39: Behuizingsafdekking Monteren

    Installatie 4.7.3 Behuizingsafdekking monteren Behuizingsafdekking bevestigen... Haak de behuizingsafdekking er boven in en schuif de afdekking een stuk omlaag. Let erop de behuizingsafdekking boven correct in de geleidingen van de behuizing zit. Behuizingsafdekking monteren... Klep de behuizingsafdekking daarna naar achteren. De behuizingsafdekking moet zonder grote weer­ standen in de geleidingen glijden. Let erop de behuizingsafdekking aan alle kanten correct in de geleiding van de behuizing zit. Er mag slechts een minimale, gelijkmatige spleet aanwezig zijn. Dekselschroeven... Bevestig de behuizingsafdekking aan de onderkant met twee dekselschroeven [S]. 39/48...
  • Pagina 40: Overige Technische Handleidingen

    Overige technische handleidingen Overige technische handleidingen RFID­gebruikerskaarten programmeren (optioneel) RFID­mastercard programmeren Voor de programmering van RFID­gebruikerskaarten is de autorisatie met een RFID­master­ kaar vereist. Met de RFID­mastercard kan de programmeermodus worden geactiveerd en ge­ deactiveerd. De eerste RFID­kaart die door het stroomlaadstation wordt herkend wordt automatisch als RFID­mastercard opgeslagen. Houd de te programmeren mastercard voor de RFID­sensor en wacht op het akoestische signaal. De RFID­masterkaart is nu geprogrammeerd. Bewaar deze kaart goed. RFID­gebruikerskaart programmeren Houd de RFID­masterkaart voor de RFID­sensor en wacht op het akoestische signaal. Houd binnen 5 seconden de nieuwe RFID­gebruikerskaart voor de RFID­sensor en wacht op het akoesti­ sche signaal. Houd voor de bevestiging de RFID­masterkaart binnen 5 seconden nog een keer voor de RFID­sensor en wacht op het akoestische signaal. De RFID­gebruikerskaart is nu geprogrammeerd. Alle RFID­kaarten in het geheugen wissen Verwijder de behuizingsafdekking en open de aansluitpaneelafdekking van het stroomlaadstation. Druk de [servicetoets] 5 seconde in. Alle opgeslagen RFID­kaarten (inclusief masterkaart) worden nu gewist. Begin nu weer met de programmering van de RFID­mastercard. RFID­functie deactiveren Verwijder de behuizingsafdekking en open de aansluitpaneelafdekking van het stroomlaadstation. Druk de [servicetoets] 5 seconde in. Alle opgeslagen RFID­kaarten (inclusief masterkaart) worden nu gewist. De RFID­functie wordt gedeactiveerd als gedurende de volgende 60 seconden geen RFID­kaart voor de sensor gehouden wordt. Na deactivering wisselt de statusindicatie van blauw naar groen. 40/48...
  • Pagina 41: Configuratie Van Communicatie Met Elektrische Wagen Plc­ >Ethernet (Optioneel)

    Overige technische handleidingen Configuratie van communicatie met elektrische wagen PLC­ >ethernet (optioneel) Om ervoor te zorgen dat de wagen toegang heeft tot het thuisnetwerk en/of internet moet de Powerline­com­ municatie tussen wagen en stroomlaadstation aan beide kanten met hetzelfde wachtwoord worden geconfi­ gureerd (NMK “Network Membership Key”). Het standaardwachtwoord is “emobility”. Aanbevolen wordt om dit wachtwoord te wijzigen. De benodigde software (“EV Communication Assistant”) incl. handleiding voor de configuratie van het stroomlaadstation vindt u op de downloadpagina onder www.kecontact.com. Meer details over de configuratie van uw wagen vindt u in de handleiding van uw wagenproducent. Zekering vervangen De volgende zekering moet worden gebruikt: Aanduiding Stroom / spanning Type Afmetingen 3.15 A / 250 V Traag met hoog uitschakelver­ 5 x 20 mm zekering mogen (>1500A) (T) (H) Zekering vervangen... Schakel de voedingskabel van het stroomlaadstati­ on geheel uit. Verwijder de aansluitpaneelafdekking. Druk met een schroevendraaier in de opening van de zekeringhouder. Draai de zekeringhouder tegen de klok in open tot­ dat deze door de veer automatisch naar voren springt. Vervang de zekering. Druk de zekeringhouder naar binnen en schroef hem tegen de klok in weer vast. 41/48...
  • Pagina 42: Afmetingen

    Overige technische handleidingen Afmetingen Variant met normbus (type 2) Afb. 5­1: Afmetingen in millimeter 42/48...
  • Pagina 43: Technische Gegevens

    Overige technische handleidingen Technische gegevens Elektrische gegevens Kabellegging: op of in de wand Aansluitdoorsnede: Minimale doorsnede (afhankelijk van kabel en wijze van leggen): ­ 5 x 2,5 mm² (16A nominale stroom) ­ 5 x 6,0 mm² (32A nominale stroom) Voedingsklemmen: Aansluitkabel: ­ star (min.­max): 0,2 – 16 mm² ­ flexibel (min.­max): 0,2 – 16 mm² ­ AWG (min.­max): 24 – 6 ­ flexibel (min.­max) met draadeindhuls zonder / met kunststofhuls: 0,25 – 10 / 0,25 – 10 mm² Temperatuurrating voedingsklemmen: 105°C Nominale stroom (configureerbare aansluitwaarden): 10A, 13A, 16A, 20A, 25A of 32A 3­fasen of 1­fase Netspanning (Europa): 230V 230/400V 3N~ (behalve e­serie) Netfrequentie: 50Hz / 60Hz Overspanningscategorie: III volgens EN 60664 Belastbaarheid nominale stroom op korte termijn: < 10kA effectieve waarde volgens EN 61439­1 Afzekering (in de huisinstallatie): De afzekering moet afhankelijk van de contactdoos­/ kabelvariant (zie typeplaatje) voldoen aan de ter plaatse geldende richtlijnen. Foutstroombeveiliging FI I =30mA Typ A, pulsstroomgevoelig ΔN passend bij de afzekering dimensioneren (in de huisinstallatie): N ...
  • Pagina 44 Overige technische handleidingen Interfaces Vrijgave­ingang [X1]: Vrijgave­ingang voor externe autorisatie: Aansluitkabel: ­ doorsnede (min.­max): 0,08 – 4 mm² ­ AWG (min.­max): 28 – 12 Potentiaalvrij schakelcontact uitgang [X2]: Extra lage veiligheidsspanning <50V  50/60Hz Externe stroombegrenzing max. 0,5A Aansluitkabel: ­ doorsnede (min.­max): 0,08 – 4 mm² ­ AWG (min.­max): 28 – 12 Ethernet2­aansluiting (debug) [X3]: RJ45 Ethernet1­aansluiting [X4]: LSA+ klemmen RFID (optioneel): MIFARE­kaarten of tags conform ISO14443 Cilinderslot (optioneel): halve profielcilinder volgens EN 1303 resp. DIN­  18252 Lengte A=30mm (31mm) Mechanische gegevens Afmetingen (h x b x d): 240 x 495 x 163 mm (voorbeeld type2 normbus) Gewicht: ca. 4,8 kg (afhankelijk van variant) Omgevingsvoorwaarden Bedrijfstemperatuurbereik bij 16A: ­25°C tot +50°C zonder directe zonnestralen Bedrijfstemperatuurbereik bij 32A: ­25°C tot +40°C zonder directe zonnestralen Temperatuurgedrag: In de gespecificeerde bedrijfstemperatuurbereiken stelt het apparaat de laadstroom continu beschik­ baar. Voor verhoging van de laadbeschikbaarheid wordt bij niet toegestane overschrijding van de tempera­...
  • Pagina 45: Normen En Richtlijnen

    Overige technische handleidingen Normen en richtlijnen EG­richtlijnen 2004/108/EG Richtlijn over elektromagnetische compatibiliteit 2006/95/EG Laagspanningsrichtlijn Controle van de conformiteit met de laagspanningsrichtlijn / EMC­richtlijn EN 61851­1 Laden via een geleidende verbinding van elektrische voertuigen EN 61851­22 Laadsysteem via een geleidende verbinding van elektrische voertuigen – deel 22: AC­laadstation voor elektrische voertuigen EN 61439­1 Laagspanningsschakel­ en verdeelinrichtingen ­ Deel 1: Algemene regels FprEN 61439­7 Laagspanningsschakel­ en verdeelinrichtingen ­ Deel 7: Combinaties van scha­ kelsystemen voor bijzondere bedrijven, ruimtes en installaties, zoals jachtha­ vens, kampeerterreinen, marktplaatsen en soortgelijke toepassingen en laad­ stations voor elektrische voertuigen 45/48...
  • Pagina 46: Index

    Index Index Aansluitoverzicht bij geopende aansluitpa­ Leveringsomvang ........ 16 neelafdekking.......... 25 Aansluitpaneelafdekking verwijderen .. 19 Normen en richtlijnen ........ 45 Afmetingen .......... 42 Afwijkende eisen om te voldoen aan “Z.E.­ Ready®” (Renault)........ 14 Productaanduiding ........ 9 Algemene criteria voor de keuze van de op­ stelplaats.......... 12 RFID deactiveren ........ 40 RFID­gebruikerskaart programmeren .. 40 Behuizingsafdekking monteren .... 39 RFID­gebruikerskaarten programmeren .. 40 Behuizingsafdekking verwijderen .... 18 RFID­kaarten wissen ........ 40 Benodigde plaats......... 15 RFID­mastercard programmeren .... 40 RFID­sensor .......... 10 Configuratie van communicatie met elektri­ sche wagen PLC­>ethernet (optioneel) .. 41 Schakelcontact uitgang [X2] ...... 30 Sleutelschakelaar ........ 11 DIP­switchinstellingen ......... 34 Stroomlaadstation met contactdoos .... 10...
  • Pagina 48 www.kecontact.com...

Inhoudsopgave