5.7 Spanning elevatorketting controleren
Controleer voordat u de eerste keer gaat werken met de machine de
spanning van de elevatorketting.
Procedure:
1. Controleer de elevatorketting op spanning. De juiste spanning wordt
verkregen als de ketting in het midden + of - 10mm kan bewegen.
2. Verstel indien nodig de kettingspanning.
a. De spanning kan versteld worden met de twee spanmoeren, aan
weerszijden van het elevatorhuis.
b. Span de moeren (B) aan beide zijden van het elevatorhuis
evenveel.
De spanning van de ketting mag niet te strak zijn.
5.8 Spanning grondbanden controleren
Controleer voordat u de eerste keer gaat werken met de machine de
spanning van de grondbanden.
Procedure:
1. Controleer de grondbanden op spanning. De juiste spanning wordt
verkregen als de banden in het midden ± 40mm doorbuigen.
2. Verstel indien nodig de bandspanning.
a. Draai de vier bouten (B) los.
b. De spanning kan versteld worden door gelijktijdig aan moeren
(A) te draaien aan beide zijden van de grondband.
c. Draai de vier bouten (B) vast.
5.9 Snelheid grond aanvoerband instellen
Stel voordat u gaat werken met de machine de snelheid van de
grond aanvoerband in.
Procedure:
1. Controleer de snelheid van de grond aanvoerband. De grond
aanvoerband wordt gestart en gestopt met de niveausensor de
rotorbak.
Snelheid van de grond aanvoerband alleen verstellen wanneer de
motoren draaien.
Als de niveausensor de grond aanvoerband niet af en toe uitschakelt, dan staat de snelheid van de grond
aanvoerband te laag ingesteld.
2. Als de snelheid aangepast moet worden:
a. Draai vergrendelstang (A) los.
b. Draai handwiel (B):
i. Linksom = de snelheid van de grond aanvoerband wordt vergroot.
ii. Rechtsom = de grond aanvoerband gaat langzamer draaien.
c. Draai na het instellen van de gewenste snelheid vergrendelstang (A) vast.
Versie 2016-2
Handleiding Javo Matrix
B
A
A
B
15