M
ONTAGE VAN DE BINNENUNIT
Raadpleeg voor het monteren van de opties (behalve voor het
luchtinlaatpaneel) ook de montagehandleiding van de opties. Al
naargelang de omstandigheden ter plaatse is het misschien
gemakkelijker om de opties te monteren vooraleer de binnenunit is
gemonteerd.
1
Monteer de binnenunit tijdelijk.
-
Bevestig de ophangbeugel aan de ophangbout. Bevestig
die stevig met behulp van een moer en pakking aan de
boven- en onderkant van de ophangbeugel.
afbeelding 4)
1
Moer (lokaal aan te kopen)
2
Pakking voor ophangbeugel (meegeleverd met de unit)
3
Vastdraaien (dubbele moer)
2
Zorg ervoor dat de unit waterpas is.
-
Plaats de unit niet in schuine positie. De binnenunit is immers
uitgerust met een ingebouwde afvoerpomp en vlotterscha-
kelaar. (Als de unit tegen de condenswaterstroom in kantelt
kan er een storing ontstaan in de vlotterschakelaar. Dit kan
aanleiding geven tot het druppelen van water.)
-
Zorg ervoor dat de unit waterpas is aan elk van de 4 hoeken.
Gebruik daartoe een waterpas of een met water gevulde
vinylbuis, zoals in
afbeelding
1
Waterpas
2
Vinylbuis
3
Draai de bovenste moer vast.
M
ONTAGE VAN DE KOELLEIDING
Raadpleeg de montagehandleiding meegeleverd met de buitenunit
voor het monteren van de koelleiding van de buitenunit.
Voordat u de buizen aansluit, moet u controleren welk soort
koelmiddel wordt gebruikt.
De lokale leidingen moeten worden gemonteerd door een
erkend koeltechnicus en moeten beantwoorden aan de
lokale en nationale reglementeringen terzake.
Gebruik een pijpensnijder en een koppeling die geschikt zijn
voor het gebruikte koelmiddel.
Knijp het uiteinde van de buis vast of plak deze af met tape om
te voorkomen dat stof, vocht of andere vreemde voorwerpen in
de buis terecht komen.
Gebruik naadloze buizen van een koperlegering (ISO 1337).
De buitenunit is gevuld met koelstof.
Voer het warmteisolatiewerk volledig uit aan beide zijden van de
gas- en vloeistofleidingen om waterlekken te voorkomen.
(Wanneer u een warmtepomp gebruikt, kan de temperatuur van
de gasleiding oplopen tot ongeveer 120°C. Gebruik een isolatie
die tegen dergelijke temperaturen bestand is.)
Gebruik bij het aansluiten of losmaken van de leidingen aan/van
het toestel altijd een moersleutel en een steeksleutel.
1
Draaimoment
2
Moersleutel
3
Leidingverbinding
4
Flarewartel
Er mag niets anders dat het gespecificeerde koelmiddel in het
koelcircuit terechtkomen, zoals lucht, enz.
Gebruik uitsluitend gegloeid materiaal voor flareverbindingen.
FXSQ20~125P7VEB
VRV systeem airconditioners
4PW46841-1
(Raadpleeg
9.
1
2
3
4
Raadpleeg
Tabel 1
voor de afmetingen van de flarewartel en het
geschikte draaimoment. (Overmatig aanspannen kan de wartel
beschadigen en lekken veroorzaken.)
Tabel 1
Leiding-
diameter
Draaimoment
(mm)
(N•m)
Ø6,4
14,2~17,2
Ø9,5
33,0~39,9
Ø12,7
50,0~60,3
Ø15,9
63,0~75,4
Wanneer u de flaremoer bevestigt, smeert u eerst de binnenkant
van de flare in met ether- of esterolie en draait u ze vervolgens
met de hand 3 of 4 slagen vast, voordat u ze stevig vastschroeft.
Als het koelgas tijdens de werken lekt moet u de ruimte
ventileren. Het koelgas geeft immers toxische gassen af bij
blootstelling aan vuur.
Controleer of er geen koelgaslekken voorkomen. Er kunnen
immers toxische gassen vrijkomen als het koelgas binnen lekt
en in aanraking komt met het vuur van bijvoorbeeld een
verwarmingstoestel of een kookfornuis.
Isoleer ten slotte zoals aangegeven op de onderstaande
afbeeldingen.
Procedure voor het isoleren van leidingen
Gasleiding
1
6
3
2
6
4
5
A
C
B
7
D
1
Leidingisolatiemateriaal (lokaal te voorzien)
2
Flaremoerverbinding
3
Isolatie voor fitting (geleverd bij de unit)
4
Leidingisolatiemateriaal (hoofdunit)
5
Hoofdunit
6
Klem (lokale levering)
7
Middelgroot 1 afdichting voor gasleiding (geleverd bij de unit)
Middelgroot 2 afdichting voor vloeistofleiding (geleverd bij de
unit)
A
Draai naden naar boven
B
Maak vast aan basis
C
Draai het andere deel dan het leidingisolatiemateriaal vast
D
Bedek van de basis van de unit tot de bovenkant van de
flaremoerverbinding
Isoleer voor lokale isolatie de lokale leiding tot binnen
in de leidingaansluitingen binnenin de unit.
Niet-geïsoleerde leidingen kunnen condens veroor-
zaken of iemand kan er zich aan verbranden.
Flareafmeting A
(mm)
Flarevorm
8,7~9,1
90° ±2
12,8~13,2
A
16,2~16,6
R=0.4~0.8
19,3~19,7
Vloeistofleiding
1
6
3
2
6
4
5
A
C
B
7
D
Montagehandleiding en gebruiksaanwijzing
4