Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Inleiding; Opnamen Van De Achteruitrijcamera Weergeven; Een Bc 35 Achteruitrijcamera Koppelen Met Een Garmin Toestel; Garmin Navigatietoestel - Garmin BC 35 Gebruikershandleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

Inleiding

WAARSCHUWING
Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de
verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke
informatie.
Opnamen van de achteruitrijcamera
weergeven
Er zijn verschillende manieren om de video-opnamen van de
aangesloten achteruitrijcamera op uw toestel weer te geven,
afhankelijk van de manier waarop de camera is aangesloten op
de voeding.
1
Selecteer een optie voor het weergeven van videobeelden:
• Als de camera is verbonden met een achteruitrijlicht
(aanbevolen), zet het voertuig dan in zijn achteruit.
Het toestel geeft automatisch videobeelden van de
achteruitrijcamera weer.
• Als de camera is verbonden met een vaste voedingsbron,
selecteert u
> Achterzicht om de camerabeelden
handmatig weer te geven.
2
Selecteer een optie om de normale werking van het toestel te
hervatten:
• Als de camera is verbonden met een achteruitrijlicht
(aanbevolen), haal dan het voertuig uit zijn achteruit.
De normale werking van het toestel wordt automatisch
hervat.
• Als de camera is aangesloten op een vaste voedingsbron,
selecteert u
om de camera handmatig te verbergen.
Een BC 35 achteruitrijcamera
koppelen met een Garmin
U moet de Wi‑Fi
instelling op uw Garmin navigatietoestel
®
inschakelen voordat u een camera kunt koppelen.
De BC 35 draadloze achteruitrijcamera is compatibel met
sommige Garmin navigatietoestellen met Android
garmin.com/BC35
voor meer informatie over compatibiliteit van
toestellen.
U kunt maximaal vier BC 35 draadloze achteruitrijcamera's
koppelen met uw compatibele Garmin navigatietoestel.
1
Werk uw navigatietoestel bij met de nieuwste softwareversie.
Uw toestel ondersteunt de BC 35 camera mogelijk alleen met
de nieuwste software. Raadpleeg de gebruikershandleiding
van uw navigatietoestel voor meer informatie over het
bijwerken van de software.
2
Schakel het Garmin navigatietoestel in en breng het binnen
3 m (10 ft.) van de camera.
3
Selecteer
> Achterzicht.
4
Selecteer een optie:
• Als dit de eerste camera is die u met het navigatietoestel
koppelt, selecteert u Voeg nieuwe camera toe.
• Als dit een extra camera is die u met het navigatietoestel
koppelt, selecteert u > Kies camera > Voeg nieuwe
camera toe.
5
Volg de instructies op het scherm.
OPMERKING: De koppelingscode of het
koppelingswachtwoord bevindt zich op de zender of de
camera.
Inleiding
navigatie-
®
toestel
. Ga naar
Nadat u het koppelingsproces met een camera voor de eerste
keer hebt voltooid, maakt deze automatisch verbinding met het

Garmin navigatietoestel.

Begeleidingslijnen

De begeleidingslijnen dienen alleen ter informatie en referentie.
U dient er zelf voor te zorgen dat u zich bewust blijft van uw
omgeving.
De begeleidingslijnen geven bij benadering een visuele
weergave weer van de baan van uw voertuig weer terwijl u
achteruit rijdt. Deze beelden zijn het meest accuraat als u de
begeleidingslijnen voor elke achteruitrijcamera uitlijnt. U dient de
functie voor begeleidingslijnen niet te gebruiken als u deze lijnen
niet hebt uitgelijnd.
De begeleidingslijnen uitlijnen
Voor optimale referentie moeten de begeleidingslijnen zijn
uitgelijnd met de buitenste randen van uw voertuig. U dient de
begeleidingslijnen voor elke achteruitrijcamera afzonderlijk uit te
lijnen.
1
Parkeer uw voertuig met een zijde parallel aan een
stoeprand, oprit of lijn van een parkeervak.
U kunt uw voertuig stoppen in het midden van een
parkeervak en daarna vooruit rijden tot in het volgende
parkeervak. Op die manier kunt u de parkeervaklijnen achter
het voertuig als referentiepunten gebruiken bij het uitlijnen.
De stoeprand, oprit of parkeervaklijnen moeten duidelijk
zichtbaar zijn op het toestel.
2
Selecteer
> Achterzicht in het hoofdmenu.
3
Als u meerdere camera's hebt gekoppeld, selecteert u >
Kies camera en selecteert u de camera waarvan u de
instelling wilt wijzigen.
4
Selecteer > Instellingen > Pas begeleidingslijnen aan.
5
Sleep de cirkels op de hoeken van de begeleidingslijnen
totdat ze overeenkomen met de hoek en positie van de
stoeprand, oprit of parkeervaklijnen.
De begeleidingslijnen moeten precies op uw referentiepunten
liggen.
Het rode gedeelte van de begeleidingslijnen moet parallel
lopen aan de achterkant van uw voertuig.
6
Parkeer uw voertuig zo nodig opnieuw zodat nu de andere
zijde parallel aan een stoeprand, oprit of lijn van een
parkeervak staat, en herhaal het uitlijningsproces.
Probeer de begeleidingslijnen symmetrisch te houden, ook
als uw voertuig niet perfect parallel staat aan de stoeprand,
oprit, of parkeervaklijnen.
7
Selecteer
wanneer de uitlijning voltooid is.
Begeleidingslijnen weergeven of verbergen
1
Selecteer
> Achterzicht.
2
Als u meerdere camera's hebt gekoppeld, selecteert u >
Kies camera en selecteert u de camera waarvan u de
instelling wilt wijzigen.
3
Selecteer > Instellingen.
4
Schakel het selectievakje Toon begeleidingslijnen in of uit.
LET OP
1

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave