Deel 2: configuratie
Opslag
Gebruik deze optie om opslaginstellingen te configureren.
● Soort: geeft het type geïnstalleerde schijf aan.
● Capaciteit: geeft de capaciteit van de schijf aan.
● Indeling: als de schijf is geformatteerd, geeft dit Opname of
Gebruikt niet aan. Als u een ongeformatteerd opslagapparaat hebt
aangesloten, wordt de waarde Gebruiken als aangegeven als Niet
geformatteerd.
● Informatie: geeft aan of de schijf wordt gebruikt voor
opnamedoeleinden. Schijven die in andere systemen zijn gebruikt,
worden weergegeven als Andere. Selecteer Informatie om de
tijdinformatie van de opgeslagen gegevens te controleren of
selecteer Verwijderen om de gegevens te Scherp.
• Selecteer Indeling om de schijf voor te bereiden als een
opslag voor gegevensopname.
• Schijven die zijn geformatteerd met Gebruiken als en die zijn
ingesteld op Gebruikt niet, worden niet gebruikt voor
gegevensopname.
• Deze NVR ondersteunt SATA2 HDD's.
36
Zelfdiagnose
Gebruik deze optie om zelfdiagnose-instellingen te configureren.
Deze functie wordt ook ondersteund bij een verbinding met de
NVR vanaf een extern programma.
● Rapporten
– Nr.: selecteert welke rapporten moeten worden geëxporteerd.
– Tijd: geeft weer wanneer u bent begonnen met de
zelfdiagnose.
– Rapport bekijken: geeft kort weer of het rapport 'Goed' of
'Slecht' is.
: Klik op het pictogram + linksonder in het scherm om de
–
zelfdiagnose uit te voeren.
– Exporteren: Slaat de rapporten op een opslagapparaat op
(USB-poort) door ze om te zetten naar HTML-formaat. U kunt
meer dan één rapport tegelijkertijd exporteren door meerdere
rapporten te selecteren.
– Automatische intervalverwerking: selecteer een tijdsperiode
tussen 6 uur en 7 dagen.
• De rapporten worden in maximaal 24 bestanden opgeslagen.
Indien u Automatische intervalverwerking hebt
ingesteld als een periode van één dag, kunnen alleen de
rapporten van de afgelopen 24 dagen worden weergegeven.
• Als de NVR is uitgeschakeld, worden de rapporten
automatisch uitgeschakeld.
• De rapporten worden op recente datum en tijd geordend.
● FailOver: Klik op de knop Failover uitvoeren om
het probleem op te lossen wanneer er een probleem is
gedetecteerd op het doelapparaat.
– Doelapparaat: selecteert op welk apparaat de failover
moet worden uitgevoerd.
– Kanalen: selecteer het camerakanaal als een camera op
het doelapparaat is ingesteld.
– Actie: selecteer het soort actie om de failover uit te voeren.
– Failover uitvoeren: klik op de knop Failover
uitvoeren om het probleem op te lossen wanneer er een
probleem is gedetecteerd op het doelapparaat.