Vorstbeveiliging
Om te voorkomen dat bij lage buitentemperaturen het eventueel in de warmtewisselaar aanwezige
condenswater bevriest en deze daardoor beschadigd, is in de regeling een vorstbeveiliging opgenomen.
De vorstbeveiliging schakelt bij een te lage buitentemperatuur de toevoerventilator uit.
Door het uitschakelen van de toevoerventilator wordt de buitenluchtstroom dusdanig gereduceerd, dat er
geen bevriezingsgevaar meer aanwezig is.
De vorstbeveiliging wordt in de fabriek ingeregeld en voorzien van zegellak.
Aansluiten kanalen
Het buitenluchttoevoerkanaal moet van een inregelklep worden voorzien, tenzij er instelbare
inblaasornamenten worden gebruikt om de juiste luchthoeveelheden te kunnen regelen.
De afvoerlucht wordt ingeregeld middels de afzuigventilator.
Om condensatie op de buitenzijde van het buitenluchttoevoerkanaal te voorkomen, dient dit kanaal
uitwendig te worden geïsoleerd.
Inregelen luchthoeveelheid
Om van een gebalanceerde ventilatie te spreken dienen de beide luchthoeveelheden (toevoerlucht naar
de woning en retourlucht uit de woning) gelijk te zijn.
Het inregelen van de luchthoeveelheden geschiedt d.m.v. een directe luchtsnelheidsmeting in de
kanalen c.q. d.m.v. een luchthoeveelheidsmeting op de roosters en ventielen.
- Schakel het toestel in hoogstand (225 m
- Zet alle ventielen, roosters en inregelkleppen zo ver mogelijk open en meet de afgezogen
luchthoeveelheid per rooster.
- Regel de inblaasornamenten en afzuigventielen zodanig in, dat de gewenste luchthoeveelheden
worden bereikt.
Te beginnen met het ventiel of rooster met de grootste positieve afwijking.
De luchthoeveelheid kan ook worden bepaald door de luchtsnelheid in het kanaal te meten.
(luchtsnelheid in m/sec. x opp. kanaal in m
3
/h)
2
3
x 3.600 = m
/h)