Suunto EON Core
4.11.1. Laatste stopdiepte
Je kunt de diepte voor de laatste stopdiepte voor decompressieduiken aanpassen onder
Duikinstellingen » Parameters » Laatste stopdiepte. Er zijn twee opties: 3 m en 6 m (9,8 ft en
19,6 ft).
De laatste stopdiepte is standaard ingesteld op 3 m (9,8 ft). Dit is de aanbevolen laatste
stopdiepte.
OPMERKING: Deze instelling heeft geen invloed op de plafonddiepte tijdens een
decompressieduik. De laatste plafonddiepte is altijd 3 m (9,8 ft).
TIP: Overweeg de laatste stopdiepte in te stellen op 6 m (19,6 ft) wanneer je duikt in ruwe
zee en stoppen op 3 m (9,8 ft) moeilijk is.
4.12. Deco-profiel
Deco-profiel kan worden geselecteerd in Duikinstellingen » Parameters » Deco-profiel.
Continue decompressieprofiel
Sinds de tafels van Haldane uit 1908 worden decompressiestops vanouds altijd in vaste
stappen uitgevoerd, bijvoorbeeld op 15 m, 12 m, 9 m, 6 m en 3 m. Deze praktische methode
werd geïntroduceerd vóór de komst van duikcomputers. Maar in feite decomprimeert een
duiker bij het opstijgen in een reeks van meer geleidelijke mini-stapjes, waardoor er een
eerder vloeiende decompressiecurve ontstaat.
De komst van microprocessoren heeft Suunto in staat gesteld om het werkelijke
decompressiegedrag nauwkeuriger in kaart te brengen. De werkhypothese van het Suunto
Fused™ RGBM 2-algoritme gaat uit van een continue decompressiecurve.
Tijdens een opstijging met decompressiestops berekenen de Suunto-duikcomputers het punt
waarop het controlecompartiment de omgevingsdrukgrens overschrijdt (dat is het punt
waarop de weefseldruk hoger is dan de omgevingsdruk), en het ontgassen begint. Dit
noemen we de decompressievloer of de ondergrens. Boven deze vloerdiepte en onder de
plafonddiepte bevindt zich het 'decompressivenster'. Het bereik van het decompressivenster
is afhankelijk van het duikprofiel.
De ontgassing van het snelle weefsel zal langzaam verlopen op of nabij de vloer, omdat de
gradiënt met de buitenomgeving klein is. Bij tragere weefsels kan het zijn dat er nog steeds
gassen opgenomen worden en dat de verplichte decompressietijd toeneemt, waardoor het
plafond naar beneden kan bewegen en de vloer omhoog kan gaan.
Suunto-RGBM's optimaliseren deze twee tegenstrijdige bewegingen door een langzame
opstijgsnelheid te combineren met een continue decompressiecurve. Het komt er allemaal op
neer om het uitzettende gas tijdens een opstijging te controleren. Daarom hanteren alle
Suunto-RGBM's een maximale opstijgsnelheid van 10 m/minuut, wat in de loop der jaren een
effectieve beschermingsmaatregel is gebleken.
De decompressievloer is het punt waarop het Suunto RGBM probeert de luchtbelcompressie
te maximaliseren, terwijl het decompressieplafond de ontgassing maximaliseert.
Het bijkomende voordeel van een model met een decompressieplafond en -vloer, is dat het
er rekening mee houdt dat het in turbulent water moeilijk kan zijn om de exacte diepte voor
optimale decompressie aan te houden. Door een diepte aan te houden onder het
decompressieplafond maar boven de vloer, decomprimeert de duiker nog steeds, zij het
25