de hydrofoorgroep correct en onbeschadigd zijn. Dat geldt ook
voor de kabels en draden van en in de hydrofoorgroep. Zie
voor de correcte aansluiting het bedradingsdiagram (fig. 3).
De beveiliging van de installatie dient voorzien te zijn van een
aardlekschakelaar van 30 mA. De stroomkabel moet voldoen
aan de EEC-normen of van het type H07RN-F (VDE0620) zijn.
Het niet in acht nemen van de bovenvermelde voorschriften
kan schade aan de pomp en de hele installatie tot gevolg heb-
b
en en levert gevaar voor elektrische schokken op!
5. CONTROLES VOOR HET OPSTARTEN
Voordat u de pomp voor de eerste keer opstart dient u zich
ervan te overtuigen dat:
voltage en frequentie van de stroombron overeenkomen
met de specificaties op het typeplaatje van de hydrofoor-
groep
de as van de pomp vlot en vrij draait
het pomplichaam volledig is gevuld met water; schroef daar-
toe de desbetreffende voedingsplug (bovenop het pomp-
huis) open en vul de pomp.
DE POMP MAG NOOIT DROOG LOPEN!
Zie verder de installatiediagrammen. Het niet in acht nemen
van de bovenvermelde voorschriften kan schade aan de pomp
en de hele installatie tot gevolg hebben!
6. STARTEN
Open alle doorgangskleppen in de aanzuig- en afvoerleidin-
gen. Schakel de stroom in en de pomp zal automatisch star-
ten. Terwijl u dit doet dient het tappunt open te staan om even-
tuele lucht in het systeem de gelegenheid te geven te ont-
snappen. Sluit hierna de kraan en de groep zal zichzelf uit-
schakelen wanneer de maximale pompdruk is bereikt.
Controleer of de draaiwijze van de motor met de klok mee is;
dat kan door het kijkgat aan het achtereind van de motor.
4