Om de procedure te beëindigen:
•
Druk op de
-toets en laat weer los of voer
gedurende 60 seconden geen enkele andere
bewerking uit.
Alternatief:
•
Druk de
-toets in en laat weer los.
Specifieke bewerkingen
8.2
De apparatuur is uitgerust met een systeem dat
de ventilatorsnelheid regelt en dat deze snelheid
verhoogt wanneer de omgevingstemperatuur lager
wordt dan -1°C. Bij hogere temperaturen blijft de
ventilator draaien aan een lagere snelheid om het
geluidsniveau van de apparatuur te beperken.
De apparatuur is verder ook uitgerust met een systeem
voor controle van de omgevingsomstandigheden,
met name de temperaturen van de binnenkomende
buitenlucht. De functie die hieronder wordt beschreven,
is noodzakelijk om te voorkomen dat de warmtepomp
gaat werken buiten de ingestelde specificaties, wat
defecten aan de compressor en daaruit resulterende
werkonderbrekingen kan veroorzaken.
Telkens wanneer de apparatuur wordt gestart, wordt de
ventilator geactiveerd gedurende een periode die wordt
bepaald door parameter C12 en overeenkomt met 1
minuut. Daarna meet het systeem de temperatuur ban
de binnenkomende lucht. Als de temperatuur gelijk aan
of lager dan parameter SP9 is (-7°C), dan is niet
voldaan aan de voorwaarden om de warmtepomp
in te schakelen en wordt de elektrische weerstand
geactiveerd. De apparatuur blijft dan met behulp van
de elektrische weerstand verder opwarmen tot het
instelpunt van de lopende actieve cyclus is bereikt.
Het systeem controleert periodiek (elke 120 minuten)
de omgevingsomstandigheden en activeert de
warmtepomp-modus alleen wanneer deze
omstandigheden voldoen aan de vereisten
voor werking in deze modus.
Pagina 32
Installatie- en gebruikershandleiding