Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Het Geluid Bewerken Met De Blenderfunctie; Fx (Effecten) Bewerken; Fx-Lijst; Een Patch Opslaan - Boss SY-300 Gebruikershandleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

Het geluid bewerken met de blenderfunctie

Soms ontdekt u per ongeluk nieuwe geluiden.
Met de blenderfunctie kunt u de OSC- en FX-instellingen van een
patch in willekeurige volgorde afspelen en deze verwisselen met de
instellingen van een andere patch.
1.
Druk op de [BLENDER]-knop.
2.
Gebruik parameterregelaars [1]–[4] om het nummer van
de patch op te geven waarmee u de instellingen wilt
verwisselen.
3.
Als u het resulterende geluid wilt opslaan, slaat u de patch
op zoals beschreven in "Een patch opslaan" (p. 7).
MEMO
U kunt de instellingen in willekeurige volgorde afspelen (shuffle).
5 Druk op de [SELECT]-regelaar om het afspelen in
willekeurige volgorde te starten voor een bepaald interval.
U kunt de PAGE [K] [J]-knoppen gebruik om de snelheid van
het afspelen te wijzigen.
5 Druk opnieuw op de [SELECT]-regelaar om het afspelen te
stoppen.
5 Draai de [SELECT]-regelaar om de geschiedenis met
maximaal 100 shuffles af te spelen.

FX (effecten) bewerken

1.
Druk op de [SYNTH/FX]-knop.
Het SYNTH/FX-scherm verschijnt.
2.
Gebruik de [SELECT]-regelaar om het effect te kiezen dat
u wilt bewerken.
MEMO
5 Als een effect is geselecteerd en u draait de
parameterregelaar [3], dan verandert het effecttype.
5 Gebruik de parameterregelaar [2] om het effect in en uit te
schakelen.
5 Gebruik de parameterregelaar [4] om de positie van het
effect te veranderen.
3.
Druk op de [SELECT]-regelaar terwijl een effect is geselecteerd.
De parameters van dat effect worden weergegeven.
4.
Gebruik parameterregelaars [1]–[4] om de waarden te
bewerken.
Als de parameters voor meer dan één pagina worden gebruikt,
gebruikt u de PAGE [K] [J]-knoppen of de [SELECT]-regelaar om te
schakelen tussen pagina's.
5.
Druk een aantal keer op de [EXIT]-knop om terug te gaan
naar het afspeelscherm.
Regelaar Beschrijving
[1]
[2]
OSC1–3-instellingen
[3]
[4]
Regeling van effecten

FX-lijst

FX-type
Beschrijving
Een licht ontstemd geluid wordt toegevoegd aan het
CHORUS (CHO)
oorspronkelijke geluid, waardoor het geluid voller en breder wordt.
CHORUS+DELAY (C+D) Combinatie van CHORUS en DELAY
CHORUS+REVERB (C+R) Combinatie van CHORUS en REVERB
Creëert een lange sustain door het volumeniveau van het
invoersignaal te egaliseren. U kunt het effect ook gebruiken als
COMPRESSOR (CMP)
een limiter om geluidspieken tegen te gaan en vervorming te
voorkomen.
Voegt een vertraagd geluid toe aan het oorspronkelijke geluid,
DELAY (DLY)
wat het geluid meer body geeft of speciale effecten creëert.
DELAY+REVERB (D+R) Combinatie van DELAY en REVERB
EQ
Wijzigt de toonkwaliteit.
FLANGER (FL)
Geeft een buigend, vliegtuigmotorachtig karakter aan het geluid.
ISOLATOR (ISO)
Een effect dat het geluid van het opgegeven gebied afsnijdt.
LIMITER (LIM)
Verzacht hoge invoerniveaus om vervorming te voorkomen.
LO-FI (LF)
Een effect dat een lo-fi-geluid produceert.
OD/DS (OD)
Vervormt het geluid om een lange sustain te creëren.
De volumeniveaus van de linker- en rechterkant wisselen
elkaar af en als het geluid in stereo wordt afgespeeld, krijgt u
PAN
een effect alsof het gitaargeluid heen en weer vliegt tussen de
luidsprekers.
Door variabel gefaseerde delen aan het rechtstreekse geluid
PHASER (PH)
toe te voegen, geeft het phasereffect een suizend, wervelend
karakter aan het geluid.
REVERB (REV)
Voegt galm toe aan het geluid.
ROTARY (ROT)
Creëert een effect dat klinkt als een draaiende luidspreker.
Snijdt het geluid herhaaldelijk af om een verscheidenheid aan
SLICER (SL)
"slice"-patronen (ritmes) te creëren.
Produceert een effect waarbij het volume geleidelijk aanzwelt
SLOW GEAR (SG)
(vioolachtig geluid).
Er wordt een wah-effect geproduceerd volgens de dynamiek
TOUCH WAH (TW)
van uw aanslagen.
TREMOLO (TR)
Creëert een cyclische verandering in volume.
Modelleert een Uni-Vibe.
UNI-V (UV)
Dit lijkt op een phasereffect, maar biedt ook een unieke
golfvorming die u niet verkrijgt met een gewone phaser.

Een patch opslaan

Als u een andere patch selecteert of na het bewerken van de
instellingen de stroom uitschakelt, gaan de bewerkte instellingen
verloren. Als u de gegevens wilt behouden, moet u deze opslaan.
1.
Druk op de [WRITE]-knop.
Het menu voor opslaan verschijnt.
2.
Gebruik de [SELECT]-regelaar om "WRITE" te selecteren en
druk op de regelaar.
3.
Gebruik de parameterknop [1] om te selecteren waar u
wilt opslaan (U01–U99).
* U kunt niet opslaan op een voorinstelling (P01–P70).
4.
Bewerk de patchnaam. Gebruik de PAGE [K] [J]-knoppen
om het teken te selecteren dat u wilt bewerken en gebruik
parameterregelaars [2]–[4] om het teken te wijzigen.
Controller
Handeling
Parameterregelaar [2]
Selecteert het type van de tekens.
Parameterregelaar [3]
Wisselt tussen hoofd- en kleine letters.
Parameterregelaar [4]
Wijzigt het teken.
PAGE [K] [J]-knoppen
Verplaatst de cursor.
5.
Druk op de [WRITE]-knop om op te slaan.
Diverse opslagmethoden
Als u op de [WRITE]-knop drukt, kunt u vier verschillende typen van
WRITE-handelingen gebruiken.
Type
Beschrijving
WRITE
Slaat de bewerkte patch op.
EXCHANGE
Verwisselt twee patches in het gebruikersgebied.
INITIALIZE
Hiermee initialiseert u een patch.
Voegt de bewerkte patch toe op de gewenste locatie van het
gebruikersgebied.
OPGELET
INSERT
Als u INSERT gebruikt om op te slaan zonder een bestaande patch te
overschrijven, treedt "overflow" van patch U99 op en gaat deze verloren,
omdat het aantal gebruikerspatches niet meer mag zijn dan 99.
Bewerken: SYNTH/FX
7

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave