Af- en overloopleidingen aansluiten
Afb. 16: Aansluiting afvoer- en over-
loopleidingen aan het apparaat (voor-
beeld)
Afb. 17: Minimale hoogte waterafdich-
ting
32
–
Er mogen geen twee waterafdichtingen achter
elkaar worden aangesloten.
–
De aansluitleiding mag in de stroomrichting
niet worden gereduceerd.
–
De hoogte van de onderconstructie ter plaatse
moet minstens overeenkomen met de vereiste
hoogte van de waterafdichting (Afb. 17).
–
De kanaalafvoer ter plaatse moet een verval
van minstens 1 % ten opzichte van de aanslui-
tingen aan het apparaat hebben.
–
Afvoer- en overloopleidingen moeten
gescheiden naar de vrije uitloop (trechter of
bodemafvoer) worden geleid.
–
De kanaalafvoer ter plaatse moet de te ver-
wachten hoeveelheid water kunnen opnemen.
Zie technische gegevens in de
handleiding'.
–
Als er gevaar voor vorst bestaat, moeten de
waterafdichting en de afvoerleiding voldoende
worden beschermd tegen bevriezen (bijv. met
een verwarmingseenheid en isolatie).
Voorbeeld van de aansluiting van de afvoer- en overloopleidingen
aan het apparaat:
Afvoer- en overloopleidingen moeten gescheiden naar de vrije
n
uitloop (trechter of bodemafvoer) worden geleid.
n
Leidingen met hetzelfde drukniveau kunnen samen worden
gelegd.
n
De afslibleiding van de adiabatische koeling moet afzonderlijk
worden gelegd.
Voorbeeld van de berekening van de minimale hoogte van de
waterafdichting:
Overdruk in het apparaat:
H
= 20 (mm)
1
= Dr (mm WK) + 20 (reserve in mm)
H
2
Onderdruk in het apparaat:
= Dr (mm WK) + 20 (mm)
H
1
= Dr (mm WK) / 2 + 20 (reserve in mm)
H
2
Dr = over- of onderdruk in het apparaat in mm WK
(waarden steeds positief gebruiken)
10 Pa = 1 mm WK (waterkolom)
Unittype: Menerga TX - ThermoCond
Ä 'Bedienings-
11.09.2023