De doorsnede van de buizen voor luchtinlaat en rookgasafvoer mag niet worden verminderd.
Negeer paragraaf 4.23 in geval van een luchtdichte installatie.
Het verblijf moet een positieve atmosferische druk hebben (minimaal 5 pascal), nooit onderdruk
(luchtdichte ruimtes of zonder adequate luchtverversing).
Hieronder worden twee soorten luchtdichte installaties beschreven:
4.30. BUIZEN "DIFLUX".
De rookgasafvoer en luchtinlaat van de verbranding worden aangesloten op de concentrische "Diflux"-buis.
Na de inlaat van lucht die zich direct buiten bevindt, moet de rest van de buizen dubbelwandig zijn.
Aansluiting kachel luchtinlaat verbranding.
Inlaat lucht verbranding.
Uitlaat gassen ≥2m. Dubbelwandige buizen
buiten.
Windbeschermende schoorsteenkap.
Aansluiting kachel uitlaat gassen verbranding.
Roestvrijstalen steunklem.
Wijziging van de lagedruk-offset wordt aanbevolen afhankelijk van de lengtes van de geïnstalleerde buizen, zie
volgende figuur:
Lengtes
buizen rookgasuitlaat
≤ 3 m
4 m
> 4 m
* Controleer wijziging van de offset met de kachel in bedrijf op stand 1 en 9 gedurende een uur. Controleer
daarbij de juiste verbranding van de kachel (zonder rook, te veel onderdruk, enz.).
4.31. Luchtinlaat direct aangesloten op de buitenkant.
VOORBEELDEN VAN LUCHTDICHTE INSTALLATIE.
Offset-afstelling
"Lage druk" (PA)*
+ 5,0
+ 8,0
+8,0 ≥ Afstelling ≤ +14,0
12
Figuur 12
Figuur 13