9.5
Werkingscontrole
Aanwijzing:
• Voer vóór en na elk gebruik en de daaropvolgende reiniging een werkingscontrole
uit.
• Gebruik de afzuigpompen niet, als u bij de werkingscontrole afwijkingen tegenover
de opgegeven waarden vaststelt.
9.5.1 Controleer of de afzuigverbindingsslang, de siliconen slangen en het
afzuigreservoir lekken, scheuren, enz. vertonen. Beschadigde onderdelen moeten
onmiddellijk worden vervangen.
9.5.2 Controleer of de slang-filterset en de afzuigverbindingsslang, incl. vingertop/
afzuigonderbreker goed zijn aangesloten en stevig vastzitten.
9.5.3 Schakel de afzuigpomp in.
9.5.4 Sluit met de vingers de gaten op de vingertop/afzuigonderbreker af.
9.5.5 Stel rechtsomdraaiend de vacuümregelaar in op het maximale vacuüm. Als
het apparaat binnen de 20-25 seconden niet het max. vacuüm bereikt, is de
zuigkracht afgenomen. Controleer op mogelijke fouten (zie hoofdstuk 10).
15