GEBRUIKSAANWIJZING
7 Meten
Breng de TT gel gelijkmatig aan op het te meten oppervlak. Houd de sensor op het oppervlak dat met
het kleefmiddel is bedekt.
7.1 Schoon oppervlak
Vóór de meting moet het oppervlak van het te testen voorwerp worden gereinigd van stof, vuil en
roest. Coatings zoals verf moeten ook worden verwijderd.
7.2 Ruwheid reduceren
Ruwe oppervlakken kunnen leiden tot meetfouten of ontbrekende aflezingen. Vóór de meting moet
het materiaaloppervlak zo glad mogelijk worden gemaakt door te slijpen, te polijsten of een
bindmiddel met hoge viscositeit te gebruiken.
7.3 Ruwe oppervlakken als gevolg van grove machines
Regelmatige fijne groeven, die bijvoorbeeld ontstaan bij de productie met draaibanken en
schaafmachines, kunnen ook meetfouten veroorzaken. De corrigerende maatregel is dezelfde als in
punt 7.2. Bovendien kan door het afstellen van de hoek met behulp van de zilverkleurige markering
op het midden van de sensorkop op de fijne groeven van het te testen materiaal (loodrecht op of
evenwijdig aan de markering) een beter resultaat worden verkregen.
7.4 Meting op een rond oppervlak
Om een rond oppervlak te meten, zoals een pijp of een olievat, is het belangrijk de hoek in te stellen
tussen de zilverlijn van de sonde en de as van het te testen materiaal. Kortom, de markering in de
sensorkop moet evenwijdig aan of loodrecht op de as van het te testen materiaal worden gehouden.
Beweeg de sensorkop langzaam loodrecht op de as over het te testen materiaal en de waarden op
het scherm zullen regelmatig veranderen. De kleinste aflezing op het display is de minimumdikte van
het te meten materiaal.
De richting waarin de sonde wordt geleid hangt af van de kromming van het materiaal. Voor buizen
met een grote diameter moet de markering in de sensorkop loodrecht op de buisas staan; voor
buizen met een kleinere diameter kan de markering in de sensorkop evenwijdig lopen met of
loodrecht staan op de materiaal as. De kleinste gemeten waarde wordt opgeslagen als de
meetwaarde.
7.5 Meting van samengestelde vormen
Bij het meten van samengestelde vormen (zoals pijpellebogen) kan de onder punt 7.4 beschreven
methode worden gebruikt. De meting moet echter tweemaal worden uitgevoerd om twee
meetwaarden te verkrijgen. De zilverlijn van de sonde moet verticaal zijn of evenwijdig aan de as. De
laagste waarde wordt gebruikt als de gemeten dikte.
13