4. Installatie
Tussen de verwarmingsketel en de veiligheidskleppen
mag geen enkel orgaan gemonteerd worden dat de leiding
geheel of gedeeltelijk dichtstopt (Frankrijk: DTU - 65.11, §
4.22 - NF P 52-203).
Waterdoorstroming door de ketel :
De waterdoorstroming door de ketel, met de brander in bedrijf, moet binnen de grenzen liggen, die m.b.v. de onderstaande formules kunnen
worden bepaald:
- Nominale doorstroming Qn = 0.86 Pn/20
- Minimale doorstroming Qmin = 0.86 Pn/45 (dit debiet komt overeen met de minimaal benodigde opbrengst van een eventuele shuntpomp)
- Maximaal waterdebiet Qmax = 0.86 Pn/5
3
Qn = doorstroming in m
/h
Pn = nominaal vermogen van de ketel in kW.
Ketels in cascade
Nadat de brander uitgeschakeld wordt:
- moet een wachttijd van 3 min. in acht genomen worden alvorens de smoorklep te bekrachtigen
- mag een eventuele shuntpomp (gemonteerd tussen de ketel en de smoorklep) pas uitgeschakeld worden als de smoorklep gesloten is
(bijvoorbeeld via een eindschakelaar op de smoorklep).
Hoog/laag bedrijf
- Als een minimale aanvoertemperatuur van 50 °C of hoger wordt aangehouden; Mag de eerste trap van de brander worden ingesteld op 30
% of meer van de nominale belasting van de ketel
- Als de minimaal toelaatbare aanvoertemperatuur van 40 °C tijdens bedrijf kan optreden; Mag de eerste trap van de brander worden ingesteld
op 50 % of meer van de nominale belasting van de ketel.
Modulerend bedrijf
- Als een minimale aanvoertemperatuur van 50 °C of hoger wordt aangehouden: Mag de brander terugmoduleren tot 30 % van de nominale
belasting van de ketel
- Als de minimaal toelaatbare aanvoertemperatuur van 40 °C tijdens bedrijf kan optreden; Mag de brander terugmoduleren tot 50 % van de
nominale belasting van de ketel
14
PK 550
18/03/2016 - 300020193-02