10. OPSTELLING EN MONTAGE
Montagewerkzaamheden mogen uitsluitend worden uitgevoerd door vaklieden, met inachtneming van de montage- en
gebruikshandleiding en de geldende voorschriften en normen.
De volgende punten moeten in acht worden genomen en nageleefd:
■ Gebruik uitsluitend geschikte montagehulpmiddelen die beantwoorden aan de voorschriften.
■ Het apparaat moet op een zodanige manier worden geïnstalleerd, dat het gemakkelijk toegankelijk is voor onder-
houd en reiniging.
■ Het toestel mag uitsluitend met goedgekeurde en daarvoor geschikte bevestigingsmiddelen aan alle bevestigings-
punten worden gemonteerd.
■ Zet het toestel bij het inbouwen niet vast.
■ Behalve voor het vastzetten van het apparaat op de aangegeven posities, mogen er geen schroef- of boorgaten in
de behuizing worden gemaakt.
■ Het gewicht van het kanaalsysteem mag niet rusten op de behuizing.
■ Voor het ontkoppelen van mechanische trillingen wordt bij montage op een kanaalsysteem een elastische steun
geadviseerd.
■ Ten minste 2,5-voudige diameter aan lengte van het rechte kanaal voor en na de ventilator
11. ELEKTRISCHE AANSLUITING
• Waarschuwing voor gevaarlijke elektrische spanning!
» Onvoorzichtigheid kan leiden tot materiële schade, lichamelijk letsel of de dood.
→ Voordat werkzaamheden aan stroomvoerende delen worden uitgevoerd, moet het toestel altijd volledig
spanningsvrij geschakeld worden en moet het beveiligd worden tegen opnieuw inschakelen!
De elektrische installatie mag alleen worden gemonteerd door gekwalificeerde elektriciens in overeenstemming met de
installatie-, bedienings- en onderhoudsinstructies en de geldende landelijk voorschriften, normen en richtlijnen:
■ ISO, DIN, EN en VDE-voorschriften, inclusief alle veiligheidsregels.
■ Technische aansluitingsvoorwaarden (TAV).
■ Arbeidsbeschermingsvoorschriften en voorschriften ter voorkoming van ongevallen (ABV, VVO).
Deze opsomming maakt geen aanspraak op volledigheid.
Bepalingen moeten onder eigen verantwoordelijkheid worden toegepast.
■ De elektrische aansluiting moet gebeuren volgens de bijbehorende schakel- en klemmenschema's.
■ Het soort kabel, de kabeldoorsnede en de wijze van leggen moeten worden bepaald door een gediplomeerd elekt-
romonteur.
■ Zorg ervoor dat kabels van verschillende spanning gescheiden worden geïnstalleerd.
■ Indien er geen werkschakelaar in het apparaat is geïntegreerd, moet in de leiding een omnipolaire mogelijkheid
voorhanden zijn om het apparaat los te koppelen van het lichtnet. Deze moet een contactopening van minimaal 3
mm hebben.
■ Voor elke kabel moet een afzonderlijke kabeldoorvoer gebruikt worden.
■ Niet gebruikte kabeldoorvoeren moeten luchtdicht afgesloten worden.
■ Alle kabeldoorvoeren moeten zijn voorzien van een trekontlasting.
■ Er moet een potentiaalvereffening tussen het toestel en het kanaalsysteem worden aangebracht.
■ Na de elektrische aansluiting moeten alle veiligheidsmaatregelen gecontroleerd worden (aardingsweerstand enz.).
■ Motorstroom en motorvermogen mogen de waarden op het typeplaatje van de motor niet overschrijden. Het
opgegeven max. ventilatortoerental mag in geen geval worden overschreden omdat anders de motor en de venti-
lator door deze overbelasting beschadigd raken en losgeraakte of rondvliegende onderdelen andere componenten
kunnen beschadigen.
NL
www.ruck.eu |
9