7.0 Richtlijn
7.1 Richtlijn voor
voertuigen, waarbij
de bovenste rand van
de koplamp hoger als
140 cm boven
standvlak ligt
Het voertuig wordt op een
vlakke vloer, die niet
horizontaal hoeft te zijn, in 10
m afstand voor een loodrechte
wand opgesteld.
Volgende lijnen op de testmuur
aanbrengen:
Lijn A:
Middellijn van het voertuig tot
de testmuur verlengen en en
door middel van een
loodrechte lijn aangeven.
Lijn B en C:
Afstand X van de koplampen
uitmeten (X = van midden tot
midden van de koplampen) en
deze maat symmetrisch ten
opzichte van lijn A aanbrengen.
19
Lijn D:
Op afstand "e" onder de lijn H
aanbrengen.
Bij koplampen
H
„e" =
cm,
3
bij mistlampen
H
„e" =
+ 7 cm
3
Lijn H:
Hoogte koplampmidden tot
vloer meten en deze hoogte
op de testmuur horizontaal
aftekenen, parallel aan de
testvloer.
Afstellen van de koplampen.
De rechter koplamp afdekken.
De linker zo afstellen, dat het
horizontale deel van de licht-
donker-grens de lijn D raakt.
Vervolgens de koplamp
zijwaarts uitrichten. De knik
tussen horizontaal en
omhooglopend deel van de
lichtdonkergrens moet op de
lijn B liggen. Dan ook de
rechter koplamp op deze wijze
afstellen. De knik van de
lichtdonkergrens ligt hier op
punt C.
7.2 Controle van het
koplampafstelapparaat
Hella koplampafstelapparaten
worden geijkt geleverd. In de
praktijk zal het voorkomen, dat
het apparaat (bijvoorbeeld
wanneer het omvalt) zijn
correcte afstelling verliest.
Wij bevelen daarom aan het
apparaat regelmatig met het
Hella kalibratie-apparaat
8PD 860 757-001 op zijn
nauwkeurigheid te testen.