Meting uitvoeren
Info
Houd er rekening mee dat bij het wisselen van de
gebruikslocatie van een koude naar een warme
omgeving condensvorming op de printplaat van het
apparaat kan ontstaan. Dit natuurkundig effect, dat niet
te voorkomen is, vervalst de meting. Het display toont
in dit geval geen of verkeerde meetwaarden. Wacht
enkele minuten tot het apparaat zich heeft ingesteld op
de gewijzigde omstandigheden, voordat u een meting
uitvoert.
• Zorg dat het te meten oppervlak vrij is van stof, vuil en
dergelijke substanties.
• Om bij sterk reflecterende oppervlakken een nauwkeuriger
meetresultaat te bereiken, voorziet u het van matte tape of
matzwarte verf met een zo hoog mogelijke en bekende
emissiegraad.
• Houd rekening met de verhouding 10:1 voor de afstand
t.o.v. meetvlekdiameter. Voor nauwkeurige metingen moet
het meetobject minimaal twee keer zo groot zijn dan de
meetvlek.
Let op
Het eerste object waar u het apparaat op richt en
waarvan u de temperatuur meet, is tegelijk de
referentiewaarde voor alle volgende metingen. De
referentiewaarde wordt weergegeven in de
referentiewaardeweergave.
1. Richt het apparaat op het te meten object.
2. Druk op de meet-toets (4).
ð De referentiewaarde wordt weergegeven in de
referentiewaardeweergave (18).
ð Op het display verschijnt de indicatie SCAN (17).
ð De actuele meetwaarde wordt op de
meetwaardeweergave (15) weergegeven.
3. Druk opnieuw op de meet-toets (4), als u een meting wilt
bevriezen.
ð De actuele meetwaarde wordt bevroren.
ð Op het display verschijnt de indicatie HOLD (16).
NL
Meting met drempelwaarde uitvoeren
Het apparaat heeft de mogelijkheid een drempelwaarde in te
stellen ten opzichte van een ingestelde referentietemperatuur
evenals een akoestische en visuele indicatie te geven bij
over- en onderschrijden van de referentietemperatuur met deze
drempelwaarde.
U kunt met de SET/verlichting-toets (5) de drempelwaarde
vastleggen in relatie tot de referentietemperatuur. De volgende
instellingen zijn mogelijk:
• - -: De drempelwaarde is gedeactiveerd.
• 1 °C: De drempelwaarde ligt 1 °C (1,8 °F) boven of onder
de referentiewaarde.
• 3 °C: De drempelwaarde ligt 3 °C (5,4 °F) boven of onder
de referentiewaarde.
• 5 °C: De drempelwaarde ligt 5 °C (9 °F) boven of onder de
referentiewaarde.
De gekozen drempelwaarde wordt weergegeven op de
betreffende weergave (13).
Overschrijdt de actuele meetwaarde de ingestelde
referentiewaarde met de gekozen drempelwaarde, brandt het
display (8) rood en klinkt een akoestisch signaal met korte
tussenpozen.
Ligt de actuele meetwaarde binnen het ingestelde
drempelwaardevenster, brandt het display (8) groen.
Onderschrijdt de actuele meetwaarde de ingestelde
referentiewaarde met de gekozen drempelwaarde, brandt het
display (8) blauw en klinkt een akoestisch signaal met lange
tussenpozen.
Voorbeeld:
De referentiewaarde is 25 °C en de drempelwaarde is ingesteld
op 3 °C.
• De gemeten temperatuur ligt tussen 22 °C en 28 °C: Het
display brandt groen.
• De gemeten temperatuur ligt boven 28 °C: Het display
brandt rood en een akoestisch signaal klinkt met korte
tussenpozen.
• De gemeten temperatuur ligt onder 22 °C: Het display
brandt blauw en een akoestisch signaal klinkt met lange
tussenpozen.
pyrometer BP17
7