Schroef de dop voorzichtig terug op het prikapparaat. Vermijd contact met
de blootgestelde naald. Zorg dat de dop volledig vastzit op het prikapparaat.
Stel de prikdiepte in door de dop van het prikapparaat te draaien. Er zijn in
totaal 6 instellingen voor prikdiepte. Om ongemak voor de patiënt te
verminderen, gebruikt u de laagste instelling die nog steeds een adequate
druppel bloed produceert.
Gebruik instellingen 1 en 2 voor gevoelige huid, 3 en 4 voor normale huid,
en 5 en 6 voor eeltige of dikke huid.
Opmerking: een grotere druk van het prikapparaat tegen de vinger
zal ook de prikdiepte vergroten.
Trek aan de spanloop om het prikapparaat in te stellen. U hoort mogelijk een
klik. Het apparaat is nu geladen en klaar voor het verkrijgen van een druppel
bloed.
29