Afdrukken in Linux
Zo drukt u elk bestand af:
1
Typ lpr <bestandsnaam> op de commandoregel van de
Linux-shell en druk op Enter. Het venster LPR GUI wordt
geopend.
Wanneer u enkel lpr typt en op Enter drukt, verschijnt
eerst het venster Select file(s) to print. Selecteer de
bestanden die u wilt afdrukken en klik op Open.
2
In het venster LPR GUI selecteert u uw apparaat uit de lijst
en wijzigt u de eigenschappen van de afdruktaak.
3
Klik op OK om met afdrukken te beginnen.
16
Printereigenschappen configureren
In Printer Properties dat u kunt openen in het venster Printers
configuration kunt u de verschillende eigenschappen van uw
printer wijzigen.
1
Open Unified Driver Configurator.
Schakel indien nodig over naar Printers configuration.
2
Selecteer uw apparaat in de lijst met beschikbare printers
en klik op Properties.
3
Het venster Printer Properties wordt geopend.
Dit venster bestaat uit de volgende vijf tabbladen:
•
General: locatie en naam van de printer wijzigen. De
naam die u op dit tabblad invoert, wordt weergegeven
in de printerlijst in Printers configuration.
•
Connection: een andere poort bekijken of selecteren.
Als u de poort van het apparaat van USB wijzigt in
parallel of omgekeerd terwijl de printer in gebruik is,
moet u de poort van het apparaat op dit tabblad
opnieuw configureren.
•
Driver: Hiermee kunt u een ander
printerstuurprogramma bekijken of selecteren. Klik op
Options als u de standaardopties van het apparaat wilt
instellen.
•
Jobs: de lijst met afdruktaken weergeven. Klik op
Cancel job om de geselecteerde taak te annuleren.
Schakel het selectievakje Show completed jobs in om
een lijst met vorige afdruktaken weer te geven.
•
Classes: Hier ziet u de klasse waartoe uw apparaat
behoort. Klik op Add to Class om uw apparaat toe te
voegen aan een bepaalde klasse of klik op Remove
from Class als u het apparaat wilt verwijderen uit een
geselecteerde klasse.
4
Klik op OK om de wijzigingen toe te passen en sluit het
venster Printer Properties.
4. Speciale functies
88