7.4 Controles
Controles
Elektrisch systeem
Motoren/motorreductoren -
Draaiplateau
Mast
Foliewagen
Controleer de schakelaars, noodstoppen en overige bedieningsknoppen op de
-
juiste werking.
Controleer de signaallampen.
-
Controleer en test de thermische beveiligingen
-
Controleer de magneetschakelaars en relais op inbranden en brommen.
-
Controleer de bekabeling en aansluitingen.
-
Controleer de fotocellen en reflectoren op werking en afstelling (lenzen moeten
-
schoon zijn).
Controleer de eind- en benaderingsschakelaars op werking en afstelling.
-
Controleer de ventilator.
Controleer of de ventilatorkap niet beschadigd is.
-
Controleer het oliepeil van de tandwielkast (zo nodig bijvullen).
-
Controleer of de bevestigingsbouten vastzitten en zo nodig vastzetten.
-
Controleer en smeer zo nodig draaiende delen.
-
Controleer de tandflankslijtage van tandwielen.
-
Controleren en smeren van de tandwielen.
-
Controleer of het aandrijftandwiel op de motoras verlopen is.
-
Indien nodig, uitlijnen en vastzetten met de borgbouten.
Controleren van de kettingwielen en kettingspanwielen op slijtage.
-
Controleer de kettingspanning van de hijsketting.
-
Als de ketting met de hand meer dan 20 mm naar elkaar gedrukt kan worden,
moet de ketting gespannen worden.
Controleer de geleiding v.d. foliewagen in mast via glijblokken.
-
De glijblokken moeten met een Max. speling van 2mm t.o.v. de geleiding lopen.
Zo nodig vervangen i.v.m. slijtage. Bij stotende loop van de foliewagen de
geleidingen smeren met Teflon-olie (o.i.d.).
Werkwijze
De olie op een doek sprayen en dan met de doek de geleidingen insmeren.
Bij het direct op de geleiding spuiten v.d. olie zal vaak te veel olie aanwezig zijn
en zal stof zich hierop gaan hechten. Hierdoor ontstaan stofproppen die het
vrije bewegen van de geleiding op den duur zal belemmeren.
Controleer het evenwijdig lopen van de foliewagen.
-
De foliewagen mag Max. 2 - 3mm scheef hangen in de hijskettingen.
Werkzaamheden
7-17