Elektronische en conventionele transformatoren altijd bij de
¾
¾
door de fabrikant aangegeven minimumlast gebruiken.
Alleen dimbare compacte tl-lampen/LED-lampen
¾
¾
gebruiken, normale spaarlampen/LED-lampen kunnen
onherstelbaar worden beschadigd.
Bij vervanging van de lamp de voedingsspanning (op
¾
¾
de zekeringkast) uitschakelen, zodat de automatische
lastherkenning weer actief wordt.
Lastaansluitingen (L´) van dimmers niet parallel schakelen.
¾
¾
Dimmer niet overbruigen of kortsluiten.
¾
¾
Vóór de dimmer geen scheidings- of regeltransformator
¾
¾
installeren.
Geen combinatie van gewikkelde en elektronische trafo's
¾
¾
installeren.
Geen combinatie van trafo's en compacte tl-lampen/LED's
¾
¾
installeren.
Geen toets met glimlamp aansluiten.
¾
¾
De correcte automatische belastingherkenning is alleen bij
¾
¾
aangesloten belasting mogelijk.
Alleen transformatoren gebruiken die door de fabrikant
¾
¾
voor dimmen zijn goedgekeurd.
4. Beschrijving van de functies
De dimmer heeft een draaischakelaar met 7 functies, om de
bedrijfsmodi in te stellen:
Functies voor standaardlampen (bijv. gloei-
lampen, halogeenlampen, trafo's, LED's)
Stand 1: Auto 1 (defaultwaarde)
met comfortfunctie, met automatische lastherkenning voor de
gebruikelijke lamptypes
Stand 2: Prog 2
Minimumlichtsterkte inleren
Stand 3: LED 2
Functie voor LED's die in stand 1 (Auto) slecht kunnen worden
gedimd; geen automatische lastherkenning (altijd met
faseaansnijding)
L Enkele LED-lampen kunnen in stand 3 (LED 2) een over-
belasting veroorzaken, wat automatisch leidt tot omlaag-
dimmen van de last.
Stand 1 (Auto) kiezen om dit te vermijden
¾
Stand 4: Perm ON (testfunctie)
met automatische lastherkenning, dimmer is continu aan
Functies voor dimbare compacte tl-lampen (CFL)
(ESL)
Stand 5: ESL 1
met automatische lastherkenning (meestal faseafsnijding),
•
Start altijd met 100 %, zodat de CFL worden ontstoken
•
Omlaagdimmen pas na 3 s mogelijk
Stand 6: Prog
Minimumlichtsterkte inleren
Stand 7: ESL 2
Functie voor compacte tl-lampen die in stand 5 (ESL 1) slecht
kunnen worden gedimd; geen automatische lastherkenning
(altijd met faseaansnijding)
•
Start altijd met min. 50 %, zodat de CFL worden
ontstoken
•
Omlaagdimmen pas na 1 s mogelijk
L Bij enkele spaarlampen kan een storend flikkeren bij
dimmen in stand 5 (ESL 1) ontstaan.
Stand 7 (ESL 2) gebruiken
¾
L Enkele compacte tl-lampen kunnen in stand 7 (ESL 2)
een overbelasting veroorzaken, wat automatisch leidt tot
omlaagdimmen van de last.
Stand 5 (ESL 1) kiezen, om dit te vermijden
¾
5. Instelling van de functies
1. Wekfunctie (comfortfunctie)
•
actief in stand 1, 3, 5, 7
De dimmer dimt vanaf de minimumlichtsterkte tot aan de
ingeleerde inschakellichtsterkte binnen de ingestelde dimtijd
(voorinstelling 5 min; activering door dubbelklikken).
2. Sluimerfunctie (comfortfunctie)
•
actief in stand 1, 3, 5, 7
De dimmer dimt vanaf de huidige dimwaarde naar de mini-
mumlichtsterkte binnen de ingestelde dimtijd en wordt uitge-
schakeld (voorinstelling 5 min, activering met dubbelklikken).
3. Diminschakelfunctie
•
geldt voor stand 1, 3
De dimmer schakelt met minimumlichtsterkte in en dimt
totdat men de toets loslaat of de max. lichtsterkte is bereikt
(activering door lang indrukken van de toets).
4. Inschakellichtsterkte
•
geldt voor stand 1, 3, 5, 7
•
Inschakellichtsterkte instelbaar (vooraf ingesteld op 100
%)
Inschakellichtsterkte inleren
Gewenste inschakellichtsterkte met toets op ingang A in
¾
stand 1 (of 3, 5, 7 ) instellen.
Toets net zolang indrukken (> 10 s) totdat het inleren door
¾
verandering van lichtsterkte wordt bevestigd. Daarna wordt
naar de opslagen inschakelichtsterkte overgeschakeld.
2