Download Print deze pagina

Regelmatig Interval - LAE CDC12 Bedieningsvoorschrift

Advertenties

apparaat worden geblokkeerd, verschijnt ten gevolge van een ongeoorloofde handeling de
aanduiding 'inh'.
* Met de omschrijving [TOETS] + [TOETS] in de tekst, wordt bedoeld dat de toetsen, in de
betreffende volgorde ingedrukt, vastgehouden dienen te worden.
3 Functie van de thermostaat
Na de ontdooiingsperiode wordt het opstarten van de installatie vertraagd door de som van de
parameters coF+crS. De laatste parameter wordt gebruikt om te voorkomen dat meerdere
compressoren tegelijkertijd opstarten, hetgeen een piekbelasting zou kunnen veroorzaken. Bijv.:
voF=03, crS=05. Ba de ontdooiingsperiode moeten tenminste 03 min. en 5 sec. verstrijken, voordat
de eerste compressor opstart. CoF en con zijn de minimale stilstand- respectievelijk looptijd van de
compressor. Het schakelrelais van de compressor blijft tenminste gedurende de geprogrammeerde
tijd in de betreffende stand staan. De temperatuur waarbij de verdamper uitschakelt is het
'Setpoint'. Door middel van het indrukken van de toets [ ] verschijnt de waarde in het display; de
verandering tussen de aangegeven SPL- en SPH- grenzen wordt gerealiseerd door het indrukken
van de toets [ ] en tegelijkertijd de toets [▲] of [▼]. De inschakeltemperatuur van de compressor
wordt verkregen door het optellen van de waarde van de hYs-parameter bij het 'Setpoint'. Bijv.:
'Setpoint'= 18°C en inschakelt bij -16°C.
Bij een defecte voeler of buiten bereik van voeler I verschijnt in de display 'PFI'. De compressor
wordt nu niet meer volgens het 'Setpoint' geschakeld, echter volgens de cdc-parameter, die de
compressor-schakelcyclus bepaalt. Dit vindt plaats in tijdintervallen van 10 minuten. Bijv.: cdc=04
betekend 4 min. looptijd en 6 min. stilstand. Voor het bepalen van de waarde van de cdc dient men
de door de fabrikant voorgeschreven schakelfrequentie in acht te nemen. Deze functie voorkomt
productschade indien de werkelijke temperatuur ten gevolge van een defecte voeler niet meer
gemeten kan worden.
4 Ontdooifuncties
De ontdooiing wordt volgens 1 van de volgende methoden bepaald:

REGELMATIG INTERVAL

Door middel van deze methode, waarbij doP=con, volgen de ontdooiingen elkaar in regelmatige
tijdsintervallen op, die door drE worden bepaald.
RIJPVORMIG
doP=Acc. De ingebouwde teller telt de perioden op, onder welke condities de verdamper kan
begrijpen. Deze conditie wordt bereikt, indien de temperatuur van de lamellen onder 0°C is. De
ontdooifrequentie hangt van de thermische belasting en omgevingscondities af (externe
luchttemperatuur en vochtigheid). Daar waar het 'Setpoint' lager is dan 0°C is de ontdooifrequentie
voornamelijk afhankelijk van het verschil tussen lucht en verdamptemperatuur, dus van de
compressorlooptijden. Bijv.: compressorschakeltijd bedraagt, 5 min. aan en 5 min. uit en drE=04
uren, dan zal elke 8 uur een ontdooiing plaatsvinden. Onafhankelijk van de manier waarop de
ontdooiing start zijn de bijbehorende parameters:
dLi geeft de ontdooibeëindigingstemperatuur aan; dto, indien groter dan 0, geeft de maximale duur
van de ontdooiing aan. Indien dto=00, wordt de tijdsbegrenzing uitgeschakeld.
Na de ontdooiingsperiode maakt de drP-tijd (afdruppelperiode), door middel van het vertraagd
inschakelen van de compressor, het mogelijk dat de warmte zich homogeen door het blok verspreidt
en de waterdruppels in de lekbak kunnen druppelen. Gedurende ontdooiing wordt de display
volgens de parameter diS gecontroleerd. Indien deze 00 is, dan wordt de werkelijke
luchttemperatuur voortdurend aangegeven. Wanneer de waarde –01 is, verschijnt 'deF' in de
display vanaf het begin van de ontdooiing, zolang voelertemperatuur I hoger is als 'Setpoint'+ hYS.
Door middel van het programmeren van een waarde tussen de 1 en 30 min., wordt de 'deF'na de

Advertenties

loading