Beknopte installatiegids
00825-0311-4585, Rev AB
maart 2012
S
5: M
TAP
ONTEER DE TRANSMITTER
Transmittermontage met kop voor montage op afstand
Bij temperaturen van meer dan 121 °C (250 °F) bij de elektronica zal de transmitter bescha-
digd raken. Op afstand gemonteerde transmitters worden op de sensor aangesloten via
impulsbuizen, zodat de bedrijfsflowtemperaturen in zodanige mate afnemen dat de transmit-
ter niet meer kwetsbaar is.
Richtlijnen impulsleidingen:
De volgende beperkingen en aanbevelingen gelden voor de locatie van impulsleidingen:
1. Horizontale impulsleidingen moeten ten minste 83 mm/m (1 inch/ft) verval hebben.
2. De impulsleiding moet een lengte hebben van ten minste 0,3048 m (1 ft) per 38 °C
(100 °F) temperatuurtoename boven 121 °C (250 °F). De impulsleidingen mogen geen
isolatie hebben, ter verlaging van de vloeistoftemperatuur. Controleer aansluitingen met
schroefdraad nadat het systeem op bedrijfstemperatuur is gekomen; soms komen aan-
sluitingen namelijk los door de uitzetting en inkrimping die met de temperatuurwisselin-
gen gepaard gaan.
3. Voor installaties buiten kunnen isolatie en 'heat tracing' nodig zijn om bevriezing te
voorkomen.
4. Als de impulsbuis langer is dan 1,8 m (6 ft) moeten de hoge en lage impulsleidingen in
een bundel gemonteerd worden om een gelijke temperatuur te handhaven. Monteer de
leiding in steunen om doorzakken en trillingen te voorkomen.
5. De impulsleidingen moeten op een afgeschermde locatie worden gemonteerd, of aan de
muur of het plafond. Gebruik op alle schroefdraadaansluitingen een buisafdichtmiddel
dat geschikt is voor de bedrijfstemperatuur. Monteer de impulsleiding niet vlak bij hete
pijpleidingen of apparatuur.
Algemene richtlijnen:
a. Voor alle installaties wordt montage van een instrumentkranenblok aanbevolen. Met
een kranenblok kan de gebruiker voorafgaand aan de nulinstelling de druk egaliseren
en de procesvloeistof van de transmitter isoleren.
b. Gebruik uitsluitend kleppen en fittingen met nominale waarden die geschikt zijn voor
de ontwerpdruk en -temperatuur (in sommige gevallen kan de primaire instrumentklep
door Emerson Process Management met de Annubar worden meegeleverd).
c. Gebruik een middel voor buisdraadafdichting dat geschikt is voor gebruik bij de
bedrijfstemperatuur en -druk voor alle kleppen en fittingen.
d. Controleer of alle aansluitingen goed zijn vastgezet en alle instrumentkleppen geheel
zijn gesloten.
e. Controleer of de sensorsonde in de goede richting staat zoals op de overzichtsteke-
ning staat aangegeven.
f. De leidingen die worden gebruikt voor het aansluiten van de sensorsonde en de
transmitter moeten geschikt zijn voor continubedrijf bij de voor de pijpleiding ontwor-
pen druk en temperatuur. Gebruik van een roestvaststalen buis met buitendiameter
van ten minste 12 mm (
aanbeveling.
1
/
in.) en wanddikte van ten minste 1,6 mm (
2
585 Main Steam Annubar
1
/
in.) verdient
16
11