Gebruikershandleiding PA olieafscheiders en slibvangputten HDPE
e. Om te voorkomen dat bij een calamiteit (= dichtslaan vlotter) de reeds in de afscheider opgeslagen
minerale vloeistoffen door het deksel naar buiten kunnen stromen en als zodanig verontreiniging van de
omliggende bodem kunnen veroorzaken, is het noodzakelijk dat de deksel(s) van de complete
afscheiderinstallatie ruim boven het hoogste lozingspunt (goot of kolk) komen te liggen. Tenzij de
plaatselijke autoriteit anders vermeldt, is het hierdoor verplicht de afscheiderinstallatie te voorzien van
een alarm!!!
f. Indien er geconstateerd is dat er in de olieafscheider en/of slibvangput voorwerpen liggen die mogelijke
schade kunnen veroorzaken, dienen deze vóór de ingebruikname verwijderd te worden.
g. Voor
controle
controle/monsternameput geplaatst te worden.
h. De slibvangput en olieafscheider (of combinatie) dient zo dicht mogelijk bij de lozingstoestellen
waterpas te worden geplaatst, maar zodanig dat de installatie voor het verrichten van onderhoud goed
bereikbaar is.
i. Afvoergoten en/of afvoerputten en toevoerleidingen naar de installatie moeten leeglopen, (afschot
minimaal 0,5%) en de afvoeren mogen niet voorzien zijn van een waterslot, in de installatie is een
stank/waterslot aanwezig. De toevoerleiding moet minimaal 600 mm gronddekking hebben op de
leiding. Om bij het aansluiten van korte verbindingsleidingen de kans op breuk te voorkomen is het
noodzakelijk dat de verbindingen flexibel zijn. Hiervoor zijn speciale flexibele koppelingen te verkrijgen.
j. Tevens moet in het leidingwerk aan de uitlaatzijde van de olie-/ coalescentieafscheider een beluchting
aangebracht worden om te verhinderen dat bij een sterk zuigende werking van het riool de vlotter dicht
slaat. Een juist uitgevoerde beluchting voorkomt tevens een ongecontroleerd leegzuigen van de
afscheiderinstallatie door hevelwerking. Het niet, of onvoldoende beluchten van de uitlaatleiding kan
bovendien tot een calamiteit leiden: bij hevige regenval kan dan onderdruk ontstaan in de uitgaande
leiding, waardoor de vlotter de uitlaat kan afsluiten; bij voortdurende regenval kan het waterniveau in de
afscheider zo hoog opstuwen dat de milieugevaarlijke afscheiderinhoud via de deksels op het terrein
stroomt! Dit kan worden voorkomen door het toepassen van een controleput met voldoende
beluchtingsgaten of door direct achter de olie-/coalescentieafscheider een beluchtingsbuis te plaatsen
(zie ook figuur 1).
k. In de situatie, waarin het afvalwater moet worden opgepompt, moet de pompinstallatie altijd achter de
olieafscheider worden geïnstalleerd.
l. Bij de slibvangput en olieafscheider die afzonderlijk worden geïnstalleerd bestaat het gevaar dat de
zettingen onregelmatig zijn. Dit kan worden verhinderd door bijvoorbeeld beide op één doorgaande
gewapende betonnen funderingsplaat te stellen, bij een integrale olieafscheider of losse opstelling van
de olieafscheider en slibvangput is dit mede ook afhankelijk van de bodemgesteldheid ter plaatse en
het totale gewicht in gevulde toestand.
m. Indien het een olie-benzineafscheider of slibvangput betreft met een hogere volumegewicht-
verplaatsing aan grondwater dan het eigen ledig gewicht, dient de installateur of aannemer de
veiligheid tegen opdrijven te waarborgen bijvoorbeeld middels het storten van een betonplaat en/of
verzwaring rondom de afscheider door betonblokken te verankeren aan de afscheider en betonplaat.
Zie figuur 1 voor principe opstelling.
wijzigingen voorbehouden – alle rechten voorbehouden
ESEP Milieutechniek B.V. | NL: postbus 10069
| BE:
op
het
effluent
dient
6000 GB Weert
postbus 7
3945 Ham
direct
na
de
olie-benzineafscheidingsinstallatie
T: +31 495 543 430
T: +32 11 241 649
6 van 14
F: +31 495 532 135
F: +32 11 2426 30
www.esep.nl
een
info@esep.nl