Koelsysteem
Om de werktemperatuur zo laag mogelijk te houden, is de
machine uitgerust met een koelsysteem.
Het koelsysteem bestaat uit:
1 Luchtinlaat in de starter.
2 Luchtgeleidingsrail.
3 Ventilatorschoepen op het vliegwiel.
4 Koelflenzen op de cilinder.
5 Cilinderkap
Maak het koelsysteem één keer per week schoon met een
borstel; dit moet vaker gebeuren wanneer u in moeilijke
omstandigheden werkt. Een vuil of verstopt koelsysteem leidt
tot oververhitting van de machine waardoor de cilinder en
zuiger beschadigd kunnen worden.
Geluiddemper
De geluiddemper is ontworpen om het geluid van de machine
te reduceren, en om de uitlaatgassen van de gebruiker weg
te richten. De uitlaatgassen zijn zeer heet en bevatten vonken
die droge en ontvlambare materialen in brand kunnen steken.
Gebruik de machine nooit als de geluiddemper in slechte
staat is.
ONDERHOUD
Algemene skonderhoudsinstructies
Hieronder worden algemene onderhoudsvoorschriften
opgesomd. Neem contact op met uw dealer indien u meer
informatie behoeft.
Dagelijks onderhoud
1 Controleer of alle onderdelen van de gashendel werken
uit veiligheidsoogpunt (gashendel en
startgasvergrendeling).
2 Controleer de spanning van de aandrijriem.
3 Controleer de conditie van zaagblad en aandrijfwiel.
4 Controleer de conditie van de beschermkap.
5 Controleer de starter en het startkoord en maak de
luchtinlaat van de starter aan de buitenkant schoon.
6 Controleer of de bouten en moeren en vastgedraaid zijn.
7 Controleer of de stopschakelaar werkt.
Wekelijks onderhoud
8 Controleer, maak schoon of vervang het hoofdfilter.
9 Controleer of de handgrepen en trillingsisolatoren niet
beschadigd zijn.
10 Maak de bougie schoon. Controleer of de afstand tussen
de elektroden 0,5 mm bedraagt.
11 Controleer de ventilatorschoepen op het vliegwiel.
Controleer de starter en de terugspringveer.
12 Maak de koelflenzen op de cilinder schoon.
13 Controleer of de geluiddemper goed vast zit en niet
beschadigd is.
14 Controleer de werking van de carburateur.
Maandelijks onderhoud
15 Controleer het papieren filter.
16 Controleer het koppelingscentrum, het aandrijfwiel en de
koppelingsveer op slijtage.
17 Maak de buitenkant van de carburateur schoon.
18 Controleer het brandstoffilter en de brandstofleidingen.
Vervang indien nodig.
19 Maak de buitenkant van de brandstoftank schoon.
20 Controleer alle kabels en aansluitingen.
– 21
Dutch