Bediening
6.3.2
Brandstof bijvullen
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
6.3.3
Het verbrandingsproces regelen
Regel het verbrandingsproces met de bedieningshendel. Deze hendel regelt de
hoeveelheid primaire verbrandingslucht en de hoeveelheid van zowel de secundaire
verbrandingslucht als de ruitbeluchting.
14
Voorzichtig:
Als onvoldoende brandbaar materiaal in de verbrandingsruimte aanwezig is
om een nieuwe lading brandstof te ontsteken, kan overmatige rookvorming
ontstaan. Zorg bij het bijvullen van brandstof dat voldoende gloeiende embers
en as aanwezig zijn om zeker te zijn dat de nieuwe lading brandstof binnen
een redelijke tijd zal gaan branden. Voeg als de verbrandingsruimte te weinig
embers bevat geschikt aanmaakhout toe om overmatige rookvorming te
voorkomen.
Opmerking:
De hieronder beschreven procedure is een algemene beschrijving. Het beste
moment om brandstof bij te vullen is afhankelijk van de trek in het rookkanaal.
Bij een sterke trek in het rookkanaal moet worden bijgevuld als de vlammen
volledig zijn gedoofd. Bij een te zwakke trek in het rookkanaal moet het
bijvullen gebeuren als er nog vlammen aanwezig zijn.
Wacht tot de laatste vlammen bijna zijn gedoofd.
Zet de bedieningshendel in de uiterst rechtse stand.
Open de deur.
Vul het toestel bij met de aanbevolen
hoeveelheid brandstof. Zie paragraaf
5.2
.
Sluit de deur.
Beweeg als de brandstof brandt de
bedieningshendel naar een stand
waarin het vuur rustig brandt.
Start de convectieventilator, indien
gewenst en van toepassing.
Waarschuwing:
Als de bedieningshendel in de uiterst linkse stand wordt gezet (alle
luchtinlaten gesloten) terwijl de brandstof brandt, leidt dit tot een
overmatige uitstoot van gevaarlijke gassen (bijvoorbeeld koolstofmonoxide)
en roetafzetting op de ruit van de deur en in de schoorsteen. Sluit nooit
de luchtinlaten terwijl de brandstof brandt. Laat de secundaire luchtinlaat en
de ruitbeluchtingsinlaat open door de bedieningshendel ergens tussen de
middelste en de uiterst linkse stand te zetten.
BOX 30 75