De koplampafsteller moet vlak en gelijk aan de auto staan. Tussen de auto en de
koplampafsteller mag niet meer dan 0,5% verschil in helling zitten. Gebruik de spiegel
op de zuil om de koplampafsteller parallel aan de auto te positioneren.
Controleer voor het afstellen van de koplampen de bandenspanning en de eventuele
hoogteregeling van de koplampen (deze moet op '0' staan).
Stel de koplampafsteller 20 tot 50 cm van de auto op. Gebruik het spiegelvizier om de
koplampafsteller parallel aan de auto te positioneren. Gebruik hiervoor twee
symmetrische punten van de auto, zoals bijvoorbeeld de punten van de motorkap of de
voorruit.
Meet de hoogte van het midden van de koplamp tot aan de vloer, en gebruik de
lengtematen op de zuil om de koplampafsteller op deze hoogte af te stellen, met een
tolerantie van 3 cm lager of hoger.
4. Reflectiepaneel en verstelling
Het reflectievlak kan worden gekanteld om de dalingshoek van de koplampen te meten.
Aan de achterkant van de koplampafsteller bevindt zich een draaiknop waarmee het
reflectievlak verdraaid kan worden. Wanneer de lijn van de koplamp zich op de afstellijn
bevindt kan op de knop worden afgelezen welke dalingshoek de koplamp heeft. Zo staat
2 voor 2%.
5. Controleren van dimlicht
Controleer of de koplampafsteller waterpas staat. Als dit niet het geval is, kan met de
hendel (L) de licht-opvangdoos ontgrendeld worden en gedraaid zodat deze wel
waterpas staat. Vergrendel hierna de licht-opvangdoos weer.
Zet nu de dimlichten aan.
Controleer of de lijn van de lichtstraal overeen komt met de lijn voor dimlicht:
Met de draaiknop achterop de koplampafsteller kan eventueel het reflectievlak worden
versteld en kan de dalingshoek van de lichtstraal worden afgelezen.
www.cbx-nederland.nl
| 0345-580670 |
info@cbx-nederland.nl
6