9.2 Inbedrijfstelling
AANWIJZING!
De inbedrijfstelling mag alleen door speciaal
geschoold vakpersoneel en volgens de certifi-
ceringseisen worden uitgevoerd en moet
worden gedocumenteerd. Voor de inbedrijfstel-
ling van de totale installatie moeten de
gebruikshandleidingen van de binnenunit en de
buitenunit worden opgevolgd.
Functietest van de bedrijfsmodus Koelen
Controleer de instelling van de DIP-schakelaars
op de printplaat, zoals in hoofdstuk "Apparaat-
keuze" weergegeven. Stel eventueel de DIP-
schakelaar in op het desbetreffende binnenuni-
ttype.
1.
Schakel de netvoeding in.
2.
Het apparaat via de afstandsbediening
inschakelen en kies de koelmodus kiezen,
het maximale ventilatortoerental en laagste
insteltemperatuur.
3.
Meet alle vereiste waarden, noteer deze in
het inbedrijfstellingsrapport en controleer de
veiligheidsfuncties.
4.
Controleer de besturing van het apparaat op
basis van de in het hoofdstuk "Bediening"
beschreven functies "Timer", "Temperatuurin-
stelling", "Ventilatorsnelheden" en het
omschakelen van de ventilatie- resp. ont-
vochtigingsmodus.
5.
Controleer de werking van de condenslei-
ding, door gedestilleerd water in de conden-
sopvangbak te gieten. We raden u aan hier-
voor een fles met een tuit te gebruiken die
het water in de condensopvangbak kan
leiden.
Functietest van de bedrijfsmodus Verwarmen
1.
Schakel de netvoeding in.
2.
Schakel het apparaat via de afstandsbedie-
ning in en kies de verwarmingsmodus, het
maximale ventilatortoerental en de hoogste
insteltemperatuur.
3.
Meet alle vereiste waarden, noteer deze in
het inbedrijfstellingsrapport en controleer de
veiligheidsfuncties.
4.
Meet zowel de temperatuur van de door de
plafondcassette aangezogen lucht als de
kamertemperatuur ca. 1,5 m boven de vloer.
Corrigeer het temperatuurverschil bij een evt.
afwijking d.m.v. DIP-schakelaar SW1 ().
5.
Controleer de besturing van het apparaat op
basis van de in het hoofdstuk "Bediening"
beschreven functies (Timer, Temperatuurin-
stelling, Ventilatorsnelheden).
Afsluitende maatregelen
n
Monteer alle gedemonteerde onderdelen.
n
Leg de werking van de installatie uit aan de
gebruiker.
AANWIJZING!
Controleer na elke ingreep in de koudekring-
loop de afsluitkleppen en de afsluitdoppen op
lekkages. Gebruik eventueel geschikt afdicht-
materiaal.
41