14. Controleren van de draairichtingen van de servo
Bij modelwerkvoertuigen, -auto's of -schepen kunt u de rij- en stuurfunctie van de stuurknuppels afzonderlijk vastleg-
gen aangezien beide stuurknuppels door veerkracht in de middelste stand worden teruggevoerd. Bij modelvliegtuigen
of -helikopters moet u zich bij kanaal 1 tot 4 aan de eerder beschreven stuurknuppelfuncties houden. In elk geval moet
de stuurknuppel dan voor de gas-/pitchfunctie mechanisch worden omgebouwd zodat hij niet meer in de middelste
stand terugveert (zie volgend hoofdstuk).
Neem de zender en vervolgens de ontvanger in bedrijf. Bij een correcte aansluiting moeten de servo's of rijregelaars
aan de uitgangen "CH1" tot "CH10" in overeenstemming met de noden in het model reageren.
Als de servo's of rijregelaars aan kanaal 1 tot 4 precies in tegengestelde richting reageren, als aan de zender wordt
gestuurd, kan met behulp van de reverse-schakelaar (zie volgend hoofdstuk) de draairichting van de respectievelijke
servo's worden omgekeerd.
Let bij de aansluiting van elektronische rijregelaars op dat de eindpunten van de beschikbare stuurwegen
en de middelste stand voor de motor-uit-positie in de rijregelaars moeten worden opgeslagen. Verdere
informatie hierover kunt u in de documenten over de rijregelaar vinden.
Let op!
Voer bij een elektronisch model de motortest alleen uit wanneer het model bv. op een modelstand veilig is
bevestigd. Let bij de motortest ook op dat er zich geen voorwerpen of lichaamsdelen in het bereik van de
aangedreven delen bevinden.
Belangrijk!
Schakel bij het inschakelen eerst de zender en vervolgens de ontvanger in. Bij het uitschakelen wordt altijd
eerst de ontvanger van de stroomvoorziening afgekoppeld, en pas daarna wordt de zender uitgeschakeld.
Schakel de zender nooit uit, terwijl de ontvanger nog in bedrijf is. Dit kan leiden tot onvoorziene reacties
van het model!
17