AFDALINGSAPPARAAT IN DE RIEM HANGEN
E Bij actief neerlaten het afdalingsapparaat zo
in de riem hangen, dat de remhendels door
niets gehinderd kunnen worden. Bij grote
afdalingen (> 15,0 m) is het raadzaam de
kabel in een zak mee te nemen, omdat het
eigengewicht van de kabel remmend werkt
en om neer te laten ontlastend opgetild
moet worden.
REMMEN EN STUREN
F Stop:
Bij een losgelaten remhendel (positie 1) is de
kabeldoorloop gestopt.
Neerlaten:
Voor een gecontroleerd neerlaten, moet de
remhendel uit ositie 1 (autostop) langzaam
en gecontroleerd in positie 2 (gecontroleerd
neerlaten) gedrukt worden, tot de kabels
beginnen door te lopen.
Remmen:
Om te remmen of de snelheid te verlagen,
moet de ingedrukte hendel van positie 2
weer ontlast worden. De kabel die in het
apparaat loopt moet daarbij zonder kronkels
kunnen lopen, bijkomend remmen met de
vrije hand is niet nodig.
Stop / Paniekstop:
Bij het indrukken van de remhendel zoals bij
paniek in positie 3 (paniekstop) wordt de
kabeldoorloop afgeremd of gestopt.
DRD 60 GEBRUIKEN
E
F
1.
Positie 1
Stop
2.
3.
Positie 2
Positie 3
Neerlaten
Paniekstop
NL