Deze instelparameter geeft de laadprogrammamodus, kortweg modus, weer en wordt
aangegeven door de letter 'M' voor de moduswaarde. De modus kan worden ingesteld op de
waarden 3 of 2. Wanneer de waarde is ingesteld op 3 bevat het laadprogramma een Float fase
(3-staps laadprogramma). Wanneer de waarde is ingesteld op 2 bevat het laadprogramma
slechts 2 fasen (Bulk en Absorptie). In dit geval stopt de lader met laden na het beëindigen van
de Absorptie fase. Wanneer de gewenste waarde is geselecteerd, dient de SET knop ingedrukt
te worden om naar de volgende instelparameter te gaan. Zie de onderstaande afbeeldingen.
Deze volgende instelparameter zal alleen verschijnen wanneer de modus op 3 is ingesteld,
anders zal de volgende stap worden overgeslagen.
Laadprogrammamodus instellen
Deze instelparameter omvat de Float spanning en wordt aangegeven door de twee bovenste
segmenten binnenin het accupictogram. Deze waarde kan worden ingesteld tussen 13,0V en
14,0V in stappen van 0,1V. Wanneer de gewenste waarde is geselecteerd, dient de SET knop
ingedrukt te worden om naar de volgende instelparameter te gaan. Zie de onderstaande
afbeeldingen. Deze volgende instelparameter zal niet verschijnen wanneer het accutype
'Lithium' is geselecteerd, aangezien accuspanningscompensatie niet voor dit accutype
aanbevolen wordt.
Float spanning instellen
Deze instelparameter omvat de gemiddelde accutemperatuur en wordt aangegeven door de
letter 'T'. Deze parameter kan worden ingesteld op T.NO (normaal), T.LO (laag) en T.HI (hoog)
en bepaalt het niveau van laadspanningscompensatie voor GEL, AGM en Flooded accutypes.
Voor meer informatie, ga naar hoofdstuk 3.3. Wanneer een accutemperatuursensor (BTS)
met de lader is verbonden, wordt deze instelparameter automatisch uitgeschakeld en wordt
de werkelijke accutemperatuur gebruikt om het compensatieniveau van de laadspanning te
SET
Float spanning instellen
SET
Accutemperatuur instellen
21