3.3. Passief Infrarood detector (PIR).
Deze detector kan gebruikt worden om het volume van bepaalde ruimtes te beveiligen.
De PIR maakt gebruik van infraroodmetingen (temperatuursverschillen) om een
alarmsituatie te gaan bepalen. Richt de detector dus niet op warmtebronnen zoals een
open haard of verwarming. Dit kan valse alarmen als gevolg hebben. Het
detectieoppervlak van de detector ziet er als volgt uit:
3.4. Magneetcontact.
Het magneetcontact kan gebruikt worden om deuren en ramen te bewaken. Zorg er altijd
voor dat de afstand tussen de magneet en het magneetcontact (met batterijgedeelte)
minimaal is. Zorg er ook steeds voor dat de magneet gepositioneerd wordt t.o.v. de
inkepingen in het magneetcontact. Hier bevindt zich namelijk het detectiegedeelte. De
openingsafstand tussen magneet en magneetcontact (afstand A in onderstaande figuur)
dient altijd minder dan 10mm te zijn. Zoniet kan een correcte detectie niet gegarandeerd
worden.
3.5. Draadloze binnensirene.
In geval van alarm wordt de draadloze binnensirene geactiveerd. Zorg er dan ook voor
dat deze opgesteld staat in een ruimte zodat het geluid overal hoorbaar is. Indien het
geluid niet overal hoorbaar is kunnen extra draadloze sirenes toegevoegd worden aan het
systeem. Er kunnen in het systeem maximum 4 draadloze sirenes geprogrammeerd
worden. Dit kan een mengeling zijn van zowel draadloze binnen- als buitensirenes zijn.
Houdt rekening met de plaatselijk geldende wet of het gebruik van buitensirenes wel is
toegestaan.
IH_Quick Start NX-10-KIT_NL_1.docNP0302Onder voorbehoud van technische wijzigingen
4