Montage- en Bedieningshandleiding
Aansluiting van het potentiaalvrije relaiscontact aan de indicator
De indicator beschikt over een potentiaalvrij releiscontact voor de aansluiting van een externe
stuurstroomkring of voor het aansturen van externe alarmapparaten.
De speciale uitvoering van de sonde voor containerfabrikanten beschikt niet over een po-
tentiaalvrij relaiscontact!
Maximale schakelspanning
Stroomtype
Maximale schakelstroom in A
Maximale contactbelasting
Bij één aansluiting moet de indicator extra door een vóórzekering worden beveiligd.
Aansluiting in de indicator:
Nadat de klemmen zijn aangesloten de dekplaat er weer opschroeven!
INBEDRIJFNEMING
Het lekkage-waarschuwingsapparaat wordt na de montage in bedrijf genomen door het aanslui-
ten van de verzorgingsspanning. De daaropvolgende aanvangs-alarmmelding wordt door de rode
LED „Alalrm" 4 aangegeven en akoestisch door een zoemer gemeld. Deze alarmmelding stopt
na ca. 20 s en de groene LED „Bedrijf" 1 licht op. Vervolgens moet een FUNCTIECONTROLE
worden doorgevoerd.
BEDIENING
De indicator moet de controle-modus met de groene LED „Bedrijf" 1 voortdurend aangeven.
Een eventuele alarmmelding wordt met de rode LED „Alarm" 4 aangegeven en akoestisch via
een zoemer gemeld. De alarmmelding kan door een hoeveelheid vloeistof of door een onderbre-
king van de leiding resp. kortsluiting in de stroomkring van de sonde worden veroorzaakt.
De plaats waar de sonde is ingebouwd moet op mogelijke lekkage worden onderzocht. De oor-
zaak van de lekkage moet onmiddellijk worden opgespoord en worden opgeheven. Pas nadat de
vloeistof aan de sensor en op de plaats van de lekkage is verwijderd schakelt het lekkage-
waarschuwingsapparaat weer in de controle-modus terug..
De schakelaar „Alarmtoon" 3 is door de fabrikant door een plombe 2 beveiligd. Nadat de plom-
be is verwijderd kan het akoestische alarm worden uitgeschakeld. De LED „Alalrm" blijft echter in
bedrijf. Als de indicator na het opeffen van de lekkage weer in de controle-modus terugschakelt,
moet een nieuwe plombe worden aangebracht. De schakelaar „Alarmtoon" mag bij geopende
dekplaat echter niet op „Uit" worden omgezet.
Vulstand-controle van niet-waterverontreinigende vloeistoffen:
Na de eerste alarmmelding hoeft hier geen nieuwe plombe te worden aangebracht.
De bediening omvat ook het ONDERHOUD.
FUNCTIECONTROLE
Door de toets „Testen" te drukken kan de alarmfunctie in de controle-modus worden gecontro-
leerd. Rode LED „Alarm" licht op en zoemertoon. Wordt de toets losgelaten, dan stopt de alarm-
melding.
Vóór de inbedrijfneming en in het kader van het ONDERHOUD moet de sonde in water worden
gedompeld. Daarbij moet de alarmmelding, zoals onder BEDIENING beschreven, worden ge-
meld. Daarna de sensor droogwrijven en op de oude plaats van inbouw weer fixeren.
250 V 50 Hz
AC
1,0
250 VA
Klemmen 1 en 3 "Alarm" – bij alarm gesloten
Klemmen 2 en 3 "Alarm" – bij alarm geopend
Artikel-Nr. 15 073
Uitgave 06.2004
Bladzijde 6 van 10
230 V
110 V
60 V
DC
0,1
0,2
0,6
24 V
4