Transport en opslag
Let op
Het apparaat kan beschadigd raken als het niet correct
wordt opgeslagen of getransporteerd.
De informatie m.b.t. het transport en de opslag van het
apparaat opvolgen.
Transport
Gebruik voor het transport van het apparaat de meegeleverde
tas, om het apparaat te beschermen tegen inwerkingen van
buitenaf.
Opslag
Houd bij het niet gebruiken van het apparaat rekening met de
volgende opslagcondities:
• droog en tegen vocht en hitte beschermd
• op een plaats die beschermd is tegen stof en direct
zonlicht
• evt. met een hoes beschermd tegen indringen van stof
• de opslagtemperatuur moet voldoen aan de technische
gegevens
• Batterijen zijn verwijderd uit het apparaat
Bediening
Batterij plaatsen
Let op
Zorg dat het oppervlak van het apparaat droog is en
het apparaat is uitgeschakeld.
22
21
1. Open het batterijvak door het batterijvakdeksel (21) met
uw vingers open te klappen.
2. Verbind de nieuwe batterij met de juiste polen van de
batterijclip (22).
3. Plaats de batterij in het batterijvak.
4. Sluit het batterijvakdeksel.
6
Meting uitvoeren
Info
Houd er rekening mee dat bij het wisselen van de
gebruikslocatie van een koude naar een warme
omgeving condensvorming op de printplaat van het
apparaat kan ontstaan. Dit natuurkundig effect, dat niet
te voorkomen is, vervalst de meting. Het display toont
in dit geval geen of verkeerde meetwaarden. Wacht
enkele minuten tot het apparaat zich heeft ingesteld op
de gewijzigde omstandigheden, voordat u een meting
uitvoert.
• Zorg dat het te meten oppervlak vrij is van stof, vuil en
dergelijke substanties.
• Om bij sterk reflecterende oppervlakken een nauwkeuriger
meetresultaat te bereiken, voorziet u het van matte tape of
matzwarte verf met een zo hoog mogelijke en bekende
emissiegraad.
• Houd rekening met de verhouding 20:1 voor de afstand
t.o.v. meetvlekdiameter. Hoe groter de afstand tot het
object, des te groter is de meetvlekdiameter en des te
onnauwkeuriger het meetresultaat.
1. Richt het apparaat op het te meten object.
2. Druk op de meet-toets (3).
ð Het apparaat wordt ingeschakeld.
ð De temperatuur van het meetobject wordt in de
meetwaardeweergave voor temperatuur op de
meetvlek (16) weergegeven. Afhankelijk van de
instellingen, worden daarnaast de
omgevingstemperatuur, de relatieve luchtvochtigheid of
de dauwpunttemperatuur in de
meetwaardeweergave (18) weergegeven.
Het risico op condenswatervorming op de meetvlek kunt u op
basis van de schaal (15) op het display (8) of aan de kleur van
de displayverlichting herkennen. Afhankelijk van het risico op
condenswatervorming op de meetvlek, brandt het display in de
volgende kleuren:
Displaykleur
Groen
Oranje
Rood
dauwpuntscanner BP25
Betekenis
Oppervlaktetemperatuur binnen het normale
bereik
Oppervlaktetemperatuur in de buurt van het
dauwpunt (dicht bij grenswaarde). Bij
geactiveerd alarm klinkt een herhalende
alarmtoon.
Dauwpunttemperatuur van het gemeten
oppervlak bereikt of onderschreden.
LET OP: condenswatervorming! Bij
geactiveerd alarm klinkt een permanente
alarmtoon.
NL