• Draai NIET plotseling op hoge snelheden. De scooter kan kantelen en verwondingen
veroorzaken.
• Probeer niet te rijden op een weg met een helling sterker dan 12%. Zie onderstaand figuur
voor de maximale snelheden bij de hellingen.
• Wees voorzichtig bij het oversteken of keren op hellingen of ruwe oppervlaktes. Probeer
hellingen recht op en af te gaan.
• Gebruik een lage snelheid wanneer bergafwaarts wordt gegaan.
• Rijd NIET over verdiepte, zachte, ijzige of gladde oppervlaktes. De scooter kan zijn grip
verliezen.
• Rijd met de scooter NIET door water en was de scooter niet met een tuinslang.
• Zet de scooter op een lage snelheid wanneer binnenshuis of in kleine ruimtes wordt
gereden.
• De achterkant van de scooter is breder dan de voorkant, dus let erop dat je nergens tegen
aan rijdt wanneer een obstakel in de buurt is.
• Plaats je voeten ALTIJD op de voetsteunen tijdens het rijden.
• Gebruik de stuurkolom NIET ter ondersteuning bij het plaatsnemen in of afstappen van de
scooter.
• Wees voorzichtig in het gebruik van de armleuningen als ondersteuning bij het
plaatsnemen in de scooter of bij het afstappen.
15