Bedieningshandleiding
Veiligheidssensor
4.3 Opmerkingen met betrekking tot de totale lengte van een keten
van veiligheidssensoren
Het spanningsverlies van een lange sensorketting moet tijdens het
opstellen van het kabelschema in acht genomen worden.
Typische weerstand van de aansluitkabels van de verschillende
sensoren (20 °C)
0,50 mm
2
: ca. 36 Ω / km
0,34 mm
2
: ca. 52 Ω / km
0,25 mm
2
: ca. 71 Ω / km
De weerstand van de veiligheidsuitgangen / gebruikte sensor is
afhankelijk van de belasting:
• 300 mΩ bij 1 A stroombelasting, d.w. z. max. belasting van de
veiligheidsuitgangen met 2 × 500 mA.
• 30 mΩ bij 100 mA stroombelasting, d.w.z. 2 x 50 mA belasting indien
een veiligheidsmodule aangesloten is
• Eigen stroomverbruik van een veiligheidssensor ca. 30 mA
• Diagnose-uitgang van een veiligheidssensor max. 50 mA
Bij het leggen van stuurstroombedrading is een afscherming niet
noodzakelijk. De leidingen moeten echter gescheiden worden van
de toevoerleidingen en de energieleidingen. De maximale zekering
van een sensorketen voor de leidingsbeveiliging is afhankelijk van de
doorsnede van de aansluitkabel van de sensor.
5. Gebruik en onderhoud
5.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsschakelaar moet getest worden.
Hierbij moet vooraf het volgende gegarandeerd zijn:
1. Juiste bevestiging van sensor en bediensleutel
2. Juiste bevestiging en goede conditie van de voedingskabel.
3. Het systeem is vrij van vuil (vooral metaalspanen)
Na aansluiting controleren of:
1. het vrijgavesignaal gegeven wordt door het sluiten van de
beschermvoorziening en
2. de machine uitgeschakeld wordt door het openen van de
beschermvoorziening.
5.2 Onderhoud
Bij een correcte installatie en doelmatig gebruik vereist de
veiligheidssensor geen onderhoud. Wij raden een regelmatige visuele
inspectie en functietest aan, inclusief de volgende stappen:
1. Bevestiging en goede conditie van de veiligheidssensor,
bediensleutel en voedingskabel controleren.
2. Eventuele metalen spanen verwijderen.
Tijdens alle bedrijfsmatige levensfasen van de
veiligheidsschakelcomponent moeten constructief
en organisatorisch geschikte maatregelen voor de
manipulatiebeveiliging of tegen het manipuleren van de
veiligheidsvoorziening, bijvoorbeeld door het gebruik van een
vervangende bediensleutel, getroffen worden.
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
6. Diagnosefuncties
6.1 Werkingsprincipe van de diagnose LED's
De veiligheidsensor geeft zijn bedrijfstoestand en storingen weer via
driekleurige LED's in de eindkap. De groene LED geeft aan dat de sensor
bedrijfsklaar is. De veiligheidssensor is niet bediend. Als de veiligheidssensor
door de bediensleutel bediend wordt, verandert de weergave van groen naar
geel. De veiligheidsuitgangen van de veiligheidssensor worden ingeschakeld.
Bevindt de bediensleutel zich in het hysteresebereik van de sensor, dan
knippert de gele LED. De veiligheidsuitgangen blijven ingeschakeld.
De sensor kan bijgeregeld worden voordat de veiligheidsuitgangen
uitgeschakeld worden en de machine stilzetten.
Fouten in de codering van de bediensleutel, aan de uitgangen van de sensor
of in de sensor zelf worden door een rode LED weergegeven. Na een korte
analyse van de actieve fout met permanent rood signaal wordt de gedefinieerde
fout door knipperimpulsen weergegeven. De veiligheidsuitgangen schakelen
vertraagd uit, zodra de fout een minuut actief is.
Tabel: impulscodes rode diagnose-LED
LED-aanduiding (rood)
1 impuls
2 impulsen
3 impulsen
4 impulsen
5 impulsen
Continu rood
6.2 Werking van de diagnose-uitgang
De kortsluitvaste diagnose-uitgang kan voor centrale visualisatie-
of besturingstaken gebruikt worden, bijvoorbeeld in een PLC. De
diagnose-uitgang meldt fouten voordat de veiligheidsuitgangen
uitgeschakeld worden en laat een gecontroleerde uitschakeling toe.
De diagnose-uitgang is geen veiligheidsrelevante uitgang!
De gesloten toestand van de deur, d.w.z. de sensor is door de
bediensleutel "bediend", wordt via een positief signaal weergegeven.
Als de sensor in het hysteresebereik van zijn schakelafstand werkt,
bijv. door het afzakken van de veiligheidsdeur, dan meldt de sensor
dit via een 2 Hz cyclisch signaal voordat de veiligheidsuitgangen
uitgeschakeld worden. Na een korte analyse van de actieve fout wordt
de diagnose-uitgang uitgeschakeld.
Tabel: diagnose-informatie
Sensorstatus
LED
Bediensleutel
groen
niet aanwezig
Bediensleutel
geel
aanwezig
Sensor
knippert
bediend in
geel
hysteresebereik
Fout:
knippert
1- 5 impulsen
rood
Fout
rood
7. Demontage en afvalverwijdering
7.1 Demontage
De veiligheidscomponent mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden.
7.2 Afvalverwijdering
De veiligheidscomponent moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden.
NL
EX-CSS 8-16
Foutoorzaak
Fout uitgang Y1
Fout uitgang Y2
Dwarssluiting Y1/Y2
Omgevingstemperatuur te hoog
Foutieve of defecte bediensleutel
Interne fout
Diagnoseuitgang Veiligheidsuitgangen
0 V
0 V
24 V
24 V
2 Hz cyclisch
24 V
10 s vertraagdt
1 min vertraagd
24 V -> 0 V
24 V -> 0 V
10 s vertraagdt
Onvertraagd
24 V -> 0 V
24 V -> 0 V
5