11.0 Installatieprocedure
®
De FirePro
blusunits worden met behulp van beugels bevestigd. Voor FirePro
uitstroomopening aan één kant dienen de beugels over het midden van de houder te worden gevoerd. Voor de
®
FirePro
blusunits met een uitstroomopening aan twee kanten wordt gebruik gemaakt van twee dezelfde beugels
die op de houder op een afstand van ¼ van de totale lengte van de houder vanaf de beide uiteinden worden
bevestigd. Draai de beugelspanbouten aan.
Let op:
Bij installaties in ruimten waar trillingen kunnen ontstaan door b.v. motoren, dienen de units
op een trilvrije ondergrond bevestigd te worden. Denk aan rubberen blokken of andere soortgelijke
materialen.
Zorg ervoor dat de FirePro
Controleer alvorens met de installatie van de FirePro
geleverd.
Ga vervolgens in deze volgorde te werk:
a) sluit de draden aan op de klemmen van de FirePro
b) sluit de draden aan op de onderdelen van het brandblussysteem;
c) sluit ten slotte draden op de voeding aan.
Controleer na voltooiing van de werkzaamheden of de FirePro
wil zeggen, of aan alle eisen in de montage-instructies is voldaan. Indien vereist, dient u de installatie in het
installatiecertificaat of in de technische documentatie van het beveiligde object te vermelden. De distributeur
behoudt zich het recht voor om installatie te inspecteren. De installateur is te allen tijde verplicht hier aan mee te
werken.
11.1 Bekabeling / installatie
De bekabeling ten behoeve van de uitgaande sturingen naar de brandbeveiligingsinstallatie valt onder de
werkzaamheden van de installateur.
Opmerking:
Vaste bekabeling voor hoofdstroom (230V) dient minimaal een aderdoorsnede van 1,5 mm te bezitten. De
bekabeling dient uitgevoerd te zijn als moeilijk brandbaar (NEN-1010), mits geen functiebehoud vereist is. Alle
kabels behorende bij de brandmeldinstallatie en ontruimingsinstallatie moeten rood zijn of om de vijf meter rood
gemerkt zijn. Kabels in klemmenkast moeten voorzien zijn van een lus-, groep- en kabelnummer.
Bekabeling uitsluitend in buis of gecompartimenteerde kabelgoot leggen:
•
In kabelgoten is een scheidingsschot of 50 mm afstand vereist tussen bekabeling van de
brandmeldinstallatie en de 230/380 V sterkstroombekabeling;
•
In kabelgoten mag stuurstroombekabeling bij brandmeldbekabeling gelegen zijn, indien geen storende
onderlinge beïnvloeding te verwachten is;
•
Buis dient aan te sluiten aan de kabelgoot;
•
Open bochten, maximaal 50 x 50 mm, alleen toegestaan boven verlaagde plafonds en onder verhoogde
vloeren;
•
Buizen uit vloeren beschermen door slagvaste buis tot 10 cm boven de vloer.
Daar waar bekabeling gelegen is direct naast sterkstroombekabeling, bijvoorbeeld naast motorkabels van
luchtbehandelinginstallatie,
compartimenten of minimaal 50 mm afstand houden tussen sterkstroombekabeling en brandmeldbekabeling.
Daar waar bekabeling door brandwerende scheidingen gelegd wordt, dienen passende maatregelen genomen te
worden, dusdanig dat de brand- / rookwerendheid van de scheiding niet nadelig wordt beïnvloed.
FS4Y / FirePro Benelux is geautoriseerde Distributeur van de FirePro
Bewaar deze informatie-, instructie- en gebruikershandleiding voor
toekomstig gebruik. Bij herziene uitgave vervalt deze handleiding. De
laatst geldende versie is op te vragen bij FirePro Benelux. Deze
handleiding is een onderdeel van de ASP (Aerosol Standard Procedure).
Europees geregistreerd onder nr. 003019643 / version-08 / 01-07-2017
®
blusunit goed is bevestigd.
de uitvoering moet conform de NEN-2535 en de NEN-1010: 5
dan
afgeschermde
®
blusunits te beginnen of alle benodigde onderdelen zijn
®
blusunit door een smeltveiligheid;
®
blusunits op de juiste wijze zijn geïnstalleerd, dat
of
getwiste
bekabeling
®
producten
®
blusunits met een
e
druk.
gebruiken,
aanleg
in
Pagina 52 van 68
aparte