5. VOORBEREIDING ALVORENS TE METEN
5.1. Test batterijspanning
Schakel het toestel aan. Als het scherm geen batterij-icoon weergeeft is de
batterijspanning voldoende. Als het scherm echter niets weergeeft of als het
batterij-icoontje verschijnt, moeten de batterijen vervangen worden. Ga tewerk
volgens de richtlijnen onder punt 7.
5.2. Aansluiting meetsnoer
Zorg voor een goede verbinding van het meetsnoer met het toestel. Een slechte
aansluiting kan de nauwkeurigheid beïnvloeden.
6. WERKING
♦ Het toestel genereert een maximumspanning van ± 50V door de aansluitklemmen E
en C bij het meten van aardingsweerstand. Wees voorzichtig voor een elektrische
schok.
♦ Bij het meten van aardspanning, geen spanning aanleggen van meer dan 200V
tussen de aansluitklemmen.
♦ Bij het meten van aardingsweerstand, geen spanning aanleggen tussen de
aansluitklemmen.
6.1. Meetprincipe
Dit toestel meet de aardingsweerstand volgens de methode van de spanningsval.
Via deze methode verkrijgt men de waarde van de aardingsweerstand "Rx" door
een constante wisselstroom "I" aan te leggen tussen het te meten object "E"
(aardelektrode) en door het potentiaalverschil "V" te zoeken tussen E en P
(potentiaalelektrode).
Rx = V / I
GEVAAR
8