Schermbeschrijvingen
Port Forwarding: deze optie wordt gebruikt om één poort of een poortenbereik in uw
router te openen en gegevens opnieuw te routeren via deze poorten naar één computer in
uw netwerk. Is alleen van toepassing op een internetsessie.
ALG: schakel Application Level Gateway (ALG)-configuratie in of uit. Hiermee kunnen voor
bepaalde clients, zoals PPTP, IPSec of SIP, tijdelijke firewall-regels worden gemaakt wanneer
de firewall ze detecteert.
Routing (Routering): definieer statische routes naar specifieke bestemmingen.
FasTrack QoS (My Net N600- en N750-routers): configureer QoS powered by
WD FasTrack QoS-technologie. Dit systeem verbetert uw mediatoepassingen en online
gamingervaring door uw gameverkeer prioriteit te geven boven ander netwerkverkeer, zoals
webverkeer. Gebruik QoS-regels om de prioriteit van uw toepassingen te bepalen.
FasTrack QoS (My Net N900-router): configureer FasTrack Plus QoS powered by
WD FasTrack Plus QoS-technologie. Deze technologie verbetert uw online gamingervaring
door uw gameverkeer prioriteit te geven boven ander netwerkverkeer, zoals FTP- of webverkeer.
Enhanced WMM (My Net N900-router): Wi-Fi Multimedia (WMM) verwijst naar QoS (Quality
of Service) via wifi. Met QoS kunnen wifi-toegangspunten verkeer prioriteren en
optimaliseren hoe verschillende toepassingen netwerkbronnen delen.
Network UPnP (Netwerk UPnP): schakel peer-to-peer Plug-and-Play-functionaliteit voor
netwerkapparaten in of uit.
Port Forwarding-scherm
Port Forwarding-regels
Enabled (Ingeschakeld)
Application Name
(Naam toepassing)
External Port Range
(Extern poortbereik)
Protocol
IP Address (IP-adres)
Computer Name
(Computernaam)
Internal Port Range
(Intern poortbereik)
MY NET ROUTERS
GEBRUIKERSHANDLEIDING
ADVANCED SETTINGS (GEAVANCEERDE INSTELLINGEN)
Selecteer deze optie om de port forwarding-regel in te
schakelen. Wis het selectievakje om het uit te schakelen.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst de toepassing waarvoor
u gegevens naar de client op uw lokale netwerk wilt doorsturen.
Klik op de dubbele pijlen om de velden Name, Internal Port,
External Port en Protocol te vullen.
Voer de poort(en) in die u wilt doorsturen vanaf de WAN-interface
(internet). De poort wordt automatisch gevuld wanneer u een
toepassing kiest in de vervolgkeuzelijst.
Selecteer het protocol waarvoor u port forwarding wilt toepassen.
De mogelijke opties zijn All, TCP en UDP. Het protocol wordt
automatisch geselecteerd als u een toepassing kiest in de
vervolgkeuzelijst.
Kan handmatig worden ingevoerd of worden gevuld op basis
van uw selectie in de vervolgkeuzelijst Computer Name.
Apparaat in uw lokale netwerk waarop de regel wordt toegepast.
Klik op de dubbele pijl om het veld IP Address te vullen.
Voer de poort(en) op de LAN-client in waarnaar u gegevens wilt
doorsturen. De poort wordt automatisch gevuld wanneer u een
toepassing kiest in de vervolgkeuzelijst.
46