Scherpstellen
Als [AF mode] is ingesteld op
gebied in het midden van het beeld. Volg onderstaande stappen als het gewenste
onderwerp zich niet in het midden bevindt.
Stel scherp op het onderwerp
Leg het AF-gebied
gelijk met het
onderwerp
Half ingedrukt
houden
Keer terug naar de gewenste compositie
Volledig indrukken
■
Kortste opnameafstand
Zoompositie
W-uiteinde
T-uiteinde
●
Onderwerpen/omgevingen waarbij scherpstellen een probleem kan zijn:
• Snel bewegende of extreem lichte voorwerpen of voorwerpen zonder
kleurcontrasten.
• Foto's maken door een ruit of vlakbij voorwerpen die licht uitstralen. In het donker,
of als de camera erg beweegt.
• Wanneer u te dicht bij het voorwerp staat of wanneer u een beeld opneemt waarop
zowel veraf als dichtbij gelegen voorwerpen staan.
●
De scherpstelaanduiding knippert en er klinkt een pieptoon wanneer er niet goed is
scherpgesteld.
Gebruik het in rood weergegeven scherpstelbereik ter referentie. (→43)
Ook al wordt de scherpstelaanduiding weergegeven, dan nog kan de camera niet
altijd goed scherpstellen, als uw onderwerp buiten het scherpstelbereik valt.
●
Het weergegeven AF-gebied kan groter zijn, afhankelijk van de
opnameomstandigheden, zoals donkere locaties of zoomfactor.
(Scherpstellen op 1 punt), stelt u scherp op het AF-
AF-gebied
De kortste scherpstelafstand vanaf
het lensoppervlak
10 cm
1 m
Scherpstelaanduiding
( Goed scherpgesteld: brandt
Niet goed scherpgesteld: knippert)
AF-gebied
( Goed scherpgesteld: groen
Niet goed scherpgesteld: rood)
Wanneer de zoomfunctie wordt
gebruikt van het W-uiteinde
(groothoek) tot het T-uiteinde
(tele), verandert de kortste
scherpstelafstand in fasen.
- 28 -
VQT4W46