Bedieningshandleiding
Veiligheidsvergrendeling
Componenten met LED aanduiding alleen voor 24VDC.
De bewakingscontacten van de LED versie zijn niet
potentiaalvrij. In combinatie met deze componenten kunnen
alleen veiligheidsrelais of veiligheidsbesturingen worden,
waarin de beide kanalen met een positieve potentiaal
aangestuurd worden.
Voor de kabelinvoer moeten geschikte kunststofkabelwartels met
aangepaste beschermingsgraad gebruikt worden.
Na het aansluiten moet het aansluitcompartiment gereinigd worden
(kabelresten enz. verwijderen). De bevestigingsschroeven van het
deksel van het aansluitcompartiment moeten met een aandraaimoment
van 0,8 Nm vastgeschroefd worden.
4.2 Contactvarianten
Weergave van de contacten in stroomloze toestand en met ingevoerde
bedieningssleutel.
LED-aanduiding:
1) Deur gesloten
2) Deur gesloten en vergrendeld
Ruststroomprincipe
TZF...
12
34
11
33
E1
E2
21
22
TZFW...
12 34
11 33
E1
E2
21
22
TZFL
12 34
11 33
ye
1
E2
E1
gn
2
21
22
TZFWL
12
11
ye
1
E1
E2
gn
2
21
22
Arbeidsstroomprincipe
TZM...
12
34
11 33
E1
E2
21
22
TZMW...
12 34
11 33
E1
E2
21
22
TZML
12 34
11 33
ye
1
E2
E1
gn
2
21
22
TZMWL
12
11
ye
1
E1
E2
gn
2
21
22
Ruststroomprincipe
TZFW...3 NC contacten
12 42 34
11
41 33
E1
E2
21
22
Legende
gedwongen verbrekend contact
A
Bewaking van de veiligheidsvergrendeling volgens ISO 14119
5. Gebruik en onderhoud
5.1 Functietest
De veiligheidsfunctie van de veiligheidsschakelaar moet getest worden.
Hierbij moet vooraf het volgende gegarandeerd zijn:
1. Stevige bevestiging van bediensleutel en veiligheidsvergrendeling.
2. Juiste uitvoering van de wartelinvoer en de aansluitingen.
3. Eventuele schade aan de behuizing van de schakelaar.
5.2 Onderhoud
Wij raden een regelmatige visuele inspectie en functietest aan,
inclusief de volgende stappen:
1. De veiligheidsvergrendeling en bediensleutel op juiste bevestiging
controleren.
2. Verwijdering van stof en vuil.
3. Controle van de kabelinvoer en -aansluitingen.
Tijdens alle bedrijfsmatige levensfasen van de
veiligheidsschakelcomponent moeten constructief
en organisatorisch geschikte maatregelen voor de
manipulatiebeveiliging of tegen het manipuleren van de
veiligheidsvoorziening, bijvoorbeeld door het gebruik
van een vervangende bediensleutel, getroffen worden.
Beschadigde of defecte componenten moeten onmiddellijk
vervangen worden.
6. Demontage en afvalverwijdering
6.1 Demontage
De veiligheidsschakelaar mag uitsluitend in spanningsloze toestand
gedemonteerd worden.
6.2 Afvalverwijdering
De veiligheidscomponent moet op een correcte manier volgens de
geldende nationale voorschriften en wetgevingen afgevoerd worden.
NL
TZM/TZF SPEZ
Arbeidsstroomprincipe
TZMW4Ö
12 42
41
11
E1
E2
21
22
31
32
TZMW...2MOE
12 34
11
33
E1
E2
22
21
42
41
5