Bedieningshandleiding
Veiligheidssensor
3. Montage
3.1 Algemene montage-instructies
• Montage uitsluitend toegelaten in spanningsloze toestand
• De veiligheidssensor en de bediensleutel mogen niet als aanslag
gebruikt worden
• De montagepositie van de veiligheidssensor is willekeurig,
maar de bedieningsvlakken moeten tegenover elkaar staan.
• Bevestig de veiligheidssensor en de bedienmagneet onlosmakelijk
aan de beschermvoorziening
• Bevestig de veiligheidssensor uitsluitend op vlakke oppervlakken, om
ongewenste spanningen die de sensor kunnen beschadigen of de
uiterste schakelafstanden veranderen, te vermijden
• De veiligheidssensor en de bediensleutel mogen niet in sterke
magnetische velden geïnstalleerd worden
• Indien mogelijk, de veiligheidssensor niet op ferromagnetisch
materiaal aanbrengen. Indien dit onvermijdelijk is, kunnen de
volgende wijzigingen in de schakel afstanden verwacht worden: bij
een afstand van 0...5 mm tussen de bevestigingsvlakken en het
ferromagnetisch materiaal: schakelafstand is nog slechts ongeveer
40 % van de ongestoorde schakelafstand; bij 5...8 mm: ongeveer
80 % van de ongestoorde schakelafstand; > 10 mm: geen beperking
(realiseerbaar met afstandsstuk BN 31/33). Gebruik tevens niet-
magnetische bevestigingsschroeven.
• De veiligheidssensor en de bediensleutel mogen niet aan sterke
vibraties en hevige schokken blootgesteld worden
• Houd de veiligheidssensor en de bediensleutel vrij van metalen spanen
• Montageafstand tussen twee sensoren min. 50 mm
Neem ook de specificaties in de technische gegevens
met betrekking tot de maximale slagenergie in acht.
De veiligheidssensor en de bediensleutel moeten via
geschikte maatregelen (gebruik van eenwegschroeven,
lijmen, uitboren van de schroefkoppen, borgen met pennen)
onlosmakelijk aan de beschermvoorziening bevestigd
worden en tegen verschuiven beveiligd worden.
3.2 Afmetingen
Alle maten in mm.
Veiligheidssensor met kabel
88
78
4,5
ø 5
LED
Bediensleutel
88
78
4,5
Afstandstuk
ø 5
3.3 Axiale afwijking
Een horizontale en verticale afwijking tussen de veiligheidssensor en
de bediensleutel wordt getolereerd. De mogelijke afwijking is afhankelijk
van de afstand tussen de actieve vlakken van de sensor en de
bediensleutel. De sensor blijft actief in het tolerantiebereik.
De opgegeven schakelafstanden hebben betrekking op de
veiligheidssensoren en de bediensleutels als zij tegenover elkaar
gemonteerd zijn. Andere configuraties zijn mogelijk, maar kunnen
evenwel tot andere afstanden leiden.
zekere schakelafstand:
zekere uitschakelafstand:
3.4 Afstelling
Als de middenmarkering van de bediensleutel zich binnen de getoonde
1000
basisinstellingszone bevindt, wordt een vrijgave gegeven aan de
aangesloten veiligheidsmodule.
A
5
15
6
Legende
A = Zone basispositie (sensor bediend, vrijgave)
B = Uitschakelbereik
(uiterlijk vanaf hier zijn alle Reedcontacten onbediend)
De LED kan uitsluitend als een groffe instelhulp gebruikt worden.
Aansluitend moet de correcte werking van de beide veiligheidskanalen
met de aangesloten veiligheidsmodule gecontroleerd worden.
NL
EX-BNS 33-...-2187
78
88
6
2
5 , 5
3
5
4
4
3
5
s
= 5 mm
ao
s
= 15 mm
ar
15
B
4
15
3
0
3
6
0
1
3