hun arts overleggen alvorens de machine te gebruiken.
3. Start de machine niet als u voor het gereedschap staat en benader het niet als het
draait. Wanneer u aan het startkoord van de motor trekt (indien aanwezig), moet
het gereedschap en de machine zelf stil blijven staan.
4. De motor MOET uitgeschakeld blijven tijdens machinetransport en alle afstel-,
onderhouds- en reinigingswerkzaamheden.
5. Verlaat de machine niet voordat de motor is uitgeschakeld en de machine op een
stabiele, veilige plaats is geparkeerd.
6. Wees voorzichtig met de uitlaatpijp. De temperatuur van de onderdelen in de buurt
kan oplopen tot 80 °C. Herplaats versleten of defecte geluiddempers.
7. Voordat u de machine start, dient u een visuele en fysieke controle uit te voeren
om er zeker van te zijn dat alle veiligheids- en ongevallenpreventiesystemen
waarmee de machine is uitgerust, volledig functioneel zijn. Het is ten strengste
verboden ze uit te schakelen of ermee te knoeien. Vervang beschadigde of
versleten onderdelen vóór gebruik.
8. Elk oneigenlijk gebruik, reparaties uitgevoerd door niet-gespecialiseerd personeel
of het gebruik van niet-originele reserveonderdelen maakt de garantie ongeldig en
doet elke aansprakelijkheid van de fabrikant vervallen.
9. Wijzig de kalibratie van de toerentalregelaar van de motor niet en bereik geen te
hoge toerentallen.
Algemene aanwijzingen:
1.
Alvorens de machine en/of de verwisselbare uitrustingsstukken te gebruiken, maakt u
zich vertrouwd met de bedieningselementen en leert u hoe u de machine snel kunt
stoppen.
2.
Controleer het motoroliepeil voordat u de machine start.
3.
Alvorens de machine te starten: controleer of alle bevestigingsmiddelen (bouten,
schroeven, moeren, enz.) zijn aangedraaid en of de motorkappen en
beschermingssystemen intact zijn en correct zijn aangebracht.
4.
Ren niet tijdens het werk, maar wandel.
5.
Start de machine niet in gesloten ruimten waar kooldampen zich kunnen ophopen.
6.
Werk alleen bij daglicht met goede verlichting en zichtbaarheid (minimaal vereist zicht
gelijk aan het werkgebied gedefinieerd in de paragraaf "WERKGEBIED").
7.
Werk niet tijdens onweer en/of op een natte of gladde ondergrond.
8.
Werk niet op hellingen van meer dan 10°, tenzij u specifieke uitrusting voor het werken
op hellingen gebruikt (niet beschikbaar op alle machines of versies). Wees uiterst
voorzichtig bij het omkeren van de rijrichting en bij het naar u toe trekken van de
machine.
9.
Zorg er altijd voor dat er steunpunten zijn op hellingen. Houd voeten op gepaste afstand
van het gereedschap en zet geen handen of voeten in de buurt van bewegende delen.
10. Bestuur de machine altijd met beide handen aan het stuur.
Instructies voor afstelling en onderhoud:
GEVAAR!
11