vooral wanneer de accu langere tijd aan de lader aangesloten blijft. Daarbij wordt door de meeste
accufabrikanten een laadstroom van 0,02-0.05 C aanbevolen (met mogelijk beperking van de tijd dan wel
de accuspanning).
De AkkuMaster berekent uit de ingestelde accucapaciteit standaardwaarden en suggereert die voor de
laadstroom dan wel de ontlaadstroom. De standaardwaarde voor laadstroom werd op 1/2 C gesteld
omdat in dat geval het apparaat gegarandeerd het eindpunt van het laden kan herkennen. Voor de
ontlaadstroom werd als standaardwaarde 1/5 C gekozen.
Bij het laden (NiCd-/NiMH) gelden voor de AkkuMaster de volgende parameters om het eindpunt van het
laden te herkennen:
Geladen capaciteit(beperking van de laadcapaciteit)
Maximaal toelaatbare accutemperatuur (als er een thermovoeler beschikbaar is)
-dU
o Aanwijzing: Deze parameter geldt als de laadstroom op tenminste 0.4 C werd ingesteld (zie de
aanwijzing in hoofdstuk 3.2.1). Deze eigenschap kan ook gebruikt worden als het gewenst is te
laden zonder –dU- controle. Een voorbeeld van laden zonder –dU-uitschakeling ziet u op de
figuur hierna.
Bij het ontladen (NiCd-/NiMH) gelden voor de AkkuMaster de volgende parameters om het eindpunt van
het ontladen te herkennen:
Minimaal toelaatbare spanning per cel
Maximaal toelaatbare accutemperatuur als er een thermovoeler beschikbaar is)
Ieder van deze hierboven genoemde gebeurtenissen kan het service-programma doen
beëindigen/doorschakelen.
De volgende gebeurtenissen gelden als fouten:
Verbreken van de verbinding met de accu tijdens het service-programma
Hoge inwendige weerstand in de accu
Maximaal toelaatbare spanning per cel
Oververhitting van het apparaat
Daarbij wordt het service-programma geheel afgebroken.
34