De geheugenkaartlezer gebruiken
Digitale camera's en andere digitale
beeldapparatuur gebruiken
geheugenkaarten om digitale foto's of
mediabestanden op te slaan. Met de
ingebouwde geheugenkaartlezer op het
voorpaneel van uw systeem kunt u van en
naar verschillende geheugenkaartstations
lezen en schrijven.
Ga als volgt te werk om de geheugenkaart te gebruiken:
1.
Plaats de geheugenkaart in de kaartsleuf.
• Een geheugenkaart is gesleuteld zodat het in maar één richting past. Om schade aan de kaart
te vermijden, mag u een kaart NIET in een sleuf forceren.
• U kunt de media in één of meer kaartsleuven plaatsen en elke media onafhankelijk gebruiken.
Plaats per keer maar één geheugenkaart in een sleuf.
2.
Selecteer van het venster AutoPlay (automatisch afspelen) een programma voor toegang tot
uw bestanden.
• In Windows
muisaanwijzer over de linkerbenedenhoek van het Windows®-bureaublad en klik vervolgens
met de rechtermuisknop op de miniatuur van het startscherm. Klik in het pop-upmenu op
File Explorer (Verkenner) en dubbelklik vervolgens op het geheugenkaartpictogram om
toegang te krijgen tot de gegevens op de kaart.
• Elke kaartsleuf heeft zijn eigen stationspictogram die op het scherm Computer wordt
weergegeven.
3.
Wanneer voltooid, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram van het
geheugenkaartstation op het scherm Computer. Daarna klikt u op Eject (Uitwerpen) en
verwijdert u de kaart.
In Windows
bureaublad en klik vervolgens met de rechtermuisknop op de miniatuur van het startscherm. Klik
in het pop-upmenu op File Explorer (Verkenner) om het scherm Computer te openen.
Verwijder kaarten nooit tijdens of direct na het lezen, kopiëren, formatteren of verwijderen van
gegevens op de kaart, anders kan zich gegevensverlies voordoen.
Om gegevensverlies te voorkomen, gebruikt u in het Windows-notificatiegebied de optie
"Hardware veilig verwijderen en media uitwerpen" voordat u de geheugenkaart verwijdert.
32
8.1, als AutoPlay NIET is ingeschakeld op uw computer, beweegt u de
®
8.1 beweeg uw muisaanwijzer over de linkerbenedenhoek van het Windows®-
®
Hoofdstuk 3: Uw computer gebruiken