Aandachtspunt:
Met een condensatiedroger kunnen relatieve vochtigheidwaarden worden bereikt
van uiterlijk 40–45%. In zwembaden is afhankelijk van de ruimtetemperatuur een
instelling van ongeveer 60% raadzaam.
6.8 Automatische ontdooiing
In de ontvochtigingmodus kan ijsvorming optreden aan de verdamper. De
hoeveelheid ijs is afhankelijk van de omgevingscondities in de betreffende ruimte.
De ontvochtiger is voorzien van automatische ontdooiing. Deze voorziening laat
ijsafzetting automatisch ontdooien volgens het volgende principe:
De temperatuursensor bepaalt de toestand op een kritische plek van de
verdamper.
De sensor geeft de informatie door aan de DryLogic die de ontdooiingsbehoefte
vaststelt en automatisch de ontdooiing activeert. Tijdens het ontdooien blijft de
ventilator lopen en staat de compressor stil. Dat betekent dat de ijsafzetting met
lucht uit de ruimte wordt ontdooid.
Daarna gaat de ontvochtiger weer over in de normale ontvochtigingmodus.
6.9 Thermische beveiliginguitschakeling
De AP-zwembadontvochtigers zijn standaard voorzien van de thermische
beveiliging ThermoLogic. De ThemoLogic schakelt de compressor uit bij een
omgevingstemperatuur boven of beneden het toegestane bereik, en weer in
wanneer de omgevingstemperatuur weer binnen het toegestane bereik valt. Als de
ThermoLogic de compressor heeft uitgeschakeld, brandt het rode lampje
ononderbroken.
7. Onderhoud en reiniging
LET OP
Bij onderhouds- en reinigingswerk dienen de algemene veiligheidsrichtlijnen te
worden opgevolgd.
Voor een probleemloze werking van de luchtontvochtiger dient het apparaat
regelmatig gereinigd te worden. Het is raadzaam om de volgende procedure te
volgen:
Werking van de ingebouwde hygrostaat controleren.
Ontvochtiger met de hoofdschakelaar uitschakelen.
Kap aan de voorzijde verwijderen. De kap kan eenvoudig naar voren worden
getrokken. Gereedschap is daarbij niet nodig. De kap voorzichtig op een zachte
ondergrond plaatsen om oppervlakbeschadiging te voorkomen. Ervoor zorgen
dat de kap niet kan omvallen.
De warmtewisselaar reinigen. De ruimtes tussen de lamellen van stof ontdoen,
bijvoorbeeld met een kwast of met perslucht, indien aanwezig.
Voorzichtig: De lamellen hebben scherpe randen. Verwondingsrisico.
Condensaatafvoer en aangesloten slang controleren. Kan het condensaat goed
wegstromen?
Kap aan de voorzijde terugplaatsen.
Behuizing aan de buitenkant met een vochtige doek reinigen (geen agressieve
reinigingsmiddelen gebruiken).
Apparaat met de hoofdschakelaar weer inschakelen.
Pagina 12 van 17