het laden. Bij de ventilatie moet in alle gevallen de norm
EN 62485-3 gerespecteerd worden! De doppen op de cellen
moeten gesloten blijven, ze niet openen. Sluit de batterij
volgens de juiste polariteit , «+»aan «+» ; «-» aan «-», aan
op de niet op het elektriciteitsnet aangesloten lader. De
temperatuur van het elektroliet stijgt met ongeveer 10°C.
Schakel daarom de lader niet aan als de batterijtemperatuur
hoger is als 45°C. De temperatuur van de batterij moet
minstens 10°C zijn anders kan de batterij niet correct geladen
worden. Een lading wordt als beëindigd beschouwd als de
elektrolytdichtheid en de batterijspanning gedurende twee
uur constant zijn.
2.3 Egalisatielading
Een egalisatielading garandeert levensduur en capaciteit.
Ze is nodig als de batterij te sterk ontladen is, als de batterij
na verschillende pogingen niet voldoende geladen is of
als de batterij geladen wordt met een IU laadcurve. Een
egalisatielading volgt na een normale lading. De laadstroom
mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah van de nominale capaciteit
(Zie punt 2.2 :Laden). Let op de temperatuur!
2.4 temperatuur
Een temperatuur van 30°C wordt beschouwd als de nominale
temperatuur van het elektroliet. Hogere temperaturen kunnen
de levensduur verminderen. Lagere temperaturen reduceren
de beschikbare capaciteit. De maximale temperatuur is 55°C,
bij deze temperatuur is gebruik niet toegestaan.
2.5 Elektroliet
De nominale zuurdichtheid van het elektroliet wordt gemeten
bij de temperatuur van 30°C en het nominale elektroliet-
niveau van een volledig geladen batterij. Hogere temperaturen
verlagen, lagere temperaturen verhogen de dichtheid.
De correctiefactor voor de temperatuur is -0,0007 kg/l per
°C: Zo komt de elektroliet-dichtheid van 1,28 kg/l bij 45°C
bijvoorbeeld overeen met een dichtheid van1,29 kg/l bij 30°C.
Het elektroliet moet voldoen aan de zuiverheids-voorschriften
in IEC 62877-2: 2016.
3. Onderhoud
3.1 Dagelijks onderhoud
De batterij na elke ontlading herladen. Fiamm Motive Power
Water Less
/Water Less met elektrolietcirculatie : aan het einde
®
van de lading de elektrolietsensor controleren (zie tabel 3.1.1)
en de batterij indien nodig tot op het nominale niveau met
gedemineraliseerd water bijvullen (volgens IEC 62877-1: 2016).
NieT BijvuLLeN TijdeNs de eersTe 10 cycLi.
3.1.1 Elektrolietsensoren
De LED van de elektrolietsensor dient dagelijks te worden
gecontroleerd.
TyPe
Wit omhulsel
Groen = vulniveau OK
Geen aanduiding = bijvullen moet worden
uitgevoerd
TyPe
(2 - 10)... PzM and (4 - 11)... PzMB
Groen knippert = vulniveau OK
Groen-rood knippert = veiligheidslimiet
bereikt, aftellen bezig
Rood knippert = bijvullen moet worden
uitgevoerd
Blauw omhulsel
de cellen niet bijvullen tijdens de eerste 10 cycli, zelfs indien
het Led van de electrolyt-sensor rood knippert.
Het elektrolietniveau moet worden gecontroleerd indien de
sensor een laag elektrolietniveau meldt of na het bereiken
van het bijvul-interval (zie waterbijvulsysteem punt 2.1).
Controleer het elektroliet-niveau (controleer visueel na het
openen van de standaard dop of controleer de positie van de
vlotter bij een Aqualevel-dop) en vul de batterij op het einde
van de lading bij met gedemineraliseerd water. Aangezien
de sensor de toestand van een geselecteerde referentiecel
weergeeft dient men ook de aanvullende opmerkingen onder
„3.3 Maandelijks onderhoud" in acht te nemen.
eLeKTrOLieTseNsOr
(2 - 3)... PzMB
3.2 Wekelijks onderhoud
Controleer na het laden op zichtbare tekenen van stof of
beschadiging van de batterij-onderdelen. Besteed hierbij
extra veel aandacht aan de toestand van de laadkabels
en-stekkers. Regelmatig een egalisatielading uitvoeren bij
specifieke toepassingen waarbij met IU-laadcurve wordt
geladen (zie 2.3; zie punt 7. Bijvul-interval).
3.3 Maandelijks onderhoud
Meet en noteer de voltage van alle cellen aan het einde van
de lading, voor de lader is uitgeschakeld. Na afloop van
het laden moeten de elektrolietdichtheid, elektroliettempe-
ratuur en het niveau (bij gebruik van niveausensoren) van
alle cellen gemeten en genoteerd worden. Op deze manier
kan de service- dienst de batterijen grondig onderzoeken of
herstellen. Deze controle gebeurt na een complete lading en
een rusttijd van minimum 2 uren. Meet en noteer:
• de totale spanning
• de spanning per element
• Bij onregelmatigheden in de spanningen ook de
elektroliet-dichtheid van elk element controleren.
(Zie punt 7. Bijvul-interval)
3.4 Driemaandelijks onderhoud
(Zie punt 7. Bijvul-interval)
3.5 Jaarlijks onderhoud
Volgens de norm EN 1175-1 moet wanneer nodig maar
minstens 1 keer per jaar een geschoolde electricien de
isolatieweerstand van batterij en voertuig meten. Dit nazicht
moet gebeuren conform de norm EN 1987-1. De norm
EN 62485-3 bepaalt dat de isolatieweerstand van de batterij
nooit onder 50 Ω per Volt van de nominale spanning mag
liggen. Voor batterijen tot 20 V nominale spanning loopt de
minimumwaarde op tot 1000 Ω.
Voer ook het trimestrieel onderhoud uit, met inbegrip van
de meting van de elektroliet-dichtheid bij het einde van de
lading. Bij batterijen die optioneel met een elektrolytcirculatie-
systeem zijn uitgerust moet de filter van de luchtpomp tijdens
dit jaarlijks onderhoud gecontroleerd en, indien nodig,
gereinigd of vervangen worden. Een snellere vervanging
van de filter is noodzakelijk als, voor onduidelijke redenen
(geen lek in de luchtleidingen), het foutsignaal van het
elektrolietmengsysteem op de lader of de batterij (op de
gelijkstroomluchtpomp of op de afstandscontrole) een fout
aangeeft. Tijdens het jaarlijks onderhoud ook de goede
werking van de luchtpomp controleren.
4. Onderhoud
De batterij altijd schoon en droog houden. Vloeistof in
de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven
instructies afvoeren. Beschadigingen aan de trog-isolatie
moet na het reinigen van de beschadigde delen worden
hersteld om corrosie te vermijden en om zeker te zijn dat
de isolatie waarde volgens EN 62485-3 wordt gehaald. Als
hiervoor cellen moeten gedemonteerd worden contacteert u
best uw servicedienst.
Gebruik nooit minerale smeermiddelen op de batterij, het
afdichtingsmateriaal van de pool is hier niet tegen bestand en
kan permanent worden beschadigd. Gebruik (indien nodig)
siliconenvet met TPFE.
5. Opslaan van batterijen
Een batterij die voor een langere periode niet wordt gebruikt
moet,volledig geladen, in een droge en vorstvrije ruimte
worden bewaard. Om de batterijen gebruiksklaar te houden
kan één van de volgende methoden worden gebruikt:
1. Maandelijkse egalisatielading volgens punt 2.3
2. Egalisatielading bij een laadspanning van 2,27 Volt x het
aantal cellen
De stockagetijd heeft een invloed op de levensduur van de
batterij.
6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden vastgesteld dan
kunt u het beste onmiddellijk de servicedienst inschakelen.
Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren
van een storing. Een Fiamm Motive Power servicecontract
vereenvoudigt snel opsporen en voorkomen van fouten.