5 Gebruik
5.1 De bedieningskast gebruiken
Uw rolstoel wordt altijd ingeschakeld in rijfunctie 1 en is
klaar om te rijden. Voor bedieningskasten die meerdere
rijfuncties hebben (DLX-REM211 of DLX-REM216) kan de
rijfunctie worden gewijzigd. Voor meer informatie over het
wijzigen van de rijfunctie, raadpleegt u 5.7 De rijfunctie
activeren, pagina 25.
1603639-G
De bedieningskast inschakelen
1. Druk op de AAN/UIT-knop A.
Als het systeem geen fouten bevat, is de statusindicator
groen en wordt de huidige accustatus weergegeven door
de accumeter. Raadpleeg 3.7 Accumeter, pagina 12.
Als het systeem een fout bevat tijdens het inschakelen,
geeft de statusindicator de fout aan met een reeks
rode knipperingen. Raadpleeg 6.1.1 Foutcodes en
diagnosecodes, pagina 34. Als de fout voorkomt dat het
systeem kan rijden, knippert de accumeter continu.
De bedieningskast uitschakelen
1. Druk op de AAN/UIT-knop A.
2. Het systeem wordt afgesloten en de statusindicator
wordt uitgeschakeld.
De AAN/UIT-knop kan ook worden gebruikt om een
noodstop uit te voeren. Raadpleeg 5.2 Noodstop, pagina 20.
De AAN/UIT-knop wordt ook gebruikt om het systeem
te vergrendelen. Raadpleeg 5.4 De bedieningskast
vergrendelen/ontgrendelen, pagina 21.
5.1.1 De joystick gebruiken
Met de joystick worden de richting en snelheid van de
rolstoel bestuurd.
De richting waarin de joystick vanuit het midden (neutrale
stand) wordt verplaatst, bepaalt de richting waarin de
rolstoel gaat rijden.
Gebruik
19