NL
3.3
Transfer in en uit de rolstoel
VOORZICHTIG
Ga niet op de voetplaten staan.
1. Plaats de rolstoel zo dicht mogelijk bij de stoel, zetel of bed van/naar waar u zich wilt
verplaatsen.
2. Zorg dat beide remmen van de rolstoel aan staan.
3. Verplaats het kind van of naar de rolstoel.
4. Maak de veiligheidsgordel vast.
3.3.1 Correcte positie in de rolstoel
Enkele aanbevelingen om comfortabel van uw rolstoel gebruik te maken:
Plaats uw zitvlak zo dicht mogelijk bij de rug.
Zorg dat uw bovenbenen horizontaal zijn. Stel eventueel de lengte van de voetsteunen bij.
3.4
Rijden met de rolstoel
VOORZICHTIG
Voor gebruik, zorg ervoor dat:
o de parkeerremmen goed werken.
o de remmen in goede staat zijn, §4.
Vermijd dat uw vingers gekneld raken tussen de wielspaken.
Rijd NIET op hellingen, hindernissen, treden of stoepranden die groter zijn dan beschreven in
hoofdstuk 5.
Wanneer u stopt op een (kleine) helling, gebruik dan de remmen.
Zorg ervoor dat alle vier wielen de grond raken wanneer u op of af een helling rijdt.
Pas op als de weg gaten of spleten heeft waardoor de wielen kunnen vastlopen.
Vermijd stenen en andere objecten die de wielen kunnen blokkeren.
Zorg ervoor dat de voetplaten de grond niet raken bij het nemen van een obstakel.
Bevestig de veiligheidsgordel.
Houd steeds rekening met de draaicirkel van de voetplaat om te voorkomen dat voorbijgangers
verwond raken, of dat objecten beschadigd raken.
Trappen mogen enkel genomen worden met behulp van twee begeleiders.
3.4.1
Rijden met uw rolstoel:
De rolstoel kan enkel bediend worden door een begeleider:
1. Neem de duwbeugel vast.
2. Zet de remmen los.
3. Duw de rolstoel.
4. Voor zitbreedte 40: Gebruik de tiphulp op het onderstel om obstakels te overwinnen.
Gevaar voor letsel en/of schade
Gevaar voor letsel of beschadiging
12
Gemini 2
2022-11
Uw rolstoel gebruiken